Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 augustus 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2024. De verdachte, geboren in 1977, was in hoger beroep veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie op basis van artikel 140a.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, B.Th. Nooitgedagt, heeft cassatiemiddelen ingediend, maar de advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek tot aanhouding van de zaak, dat na het verstrijken van de wettelijke termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de klachten over de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen en de bewezenverklaring niet voldoen aan de vereisten voor cassatiemiddelen, waardoor deze onbesproken blijven. Ook de klacht over de redelijke termijn in cassatie werd niet gegrond bevonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder verdere motivering, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.