ECLI:NL:HR:2025:1207

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
24/01571
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het gerechtshof Den Haag inzake deelname aan terroristische organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2024. De verdachte, geboren in 1977, was in hoger beroep veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie op basis van artikel 140a.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, B.Th. Nooitgedagt, heeft cassatiemiddelen ingediend, maar de advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek tot aanhouding van de zaak, dat na het verstrijken van de wettelijke termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de klachten over de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen en de bewezenverklaring niet voldoen aan de vereisten voor cassatiemiddelen, waardoor deze onbesproken blijven. Ook de klacht over de redelijke termijn in cassatie werd niet gegrond bevonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder verdere motivering, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01571
Datum26 augustus 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 april 2024, nummer 22-002865-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B.Th. Nooitgedagt bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De cassatiemiddelen zijn schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd. De raadsman heeft daarbij ook – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde termijn – het verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak. De Hoge Raad is van oordeel dat geen grond bestaat voor toewijzing van dat verzoek.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Alleen een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen kan als zo’n cassatiemiddel worden aangemerkt. De als cassatiemiddelen I en II aangeduide klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moeten blijven. Nu de schriftuur verder enkel de klacht bevat dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, zal de Hoge Raad gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 augustus 2025.