Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 april 2023. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.