ECLI:NL:HR:2025:1219

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
23/00301
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijheidsbeperkende maatregel bij poging tot zware mishandeling van echtgenote

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel van drie jaar, die hem verbood contact op te nemen met zijn echtgenote. De Hoge Raad beoordeelde of het hof inbreuk had gemaakt op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door deze maatregel op te leggen, die het de verdachte feitelijk onmogelijk maakte om contact te houden met zijn jonge dochter. De Hoge Raad oordeelde dat het verweer over de gevolgen van de maatregel voor het contact met de dochter niet eerder in hoger beroep was gevoerd en daarom niet in cassatie kon worden behandeld. Daarnaast herhaalde de Hoge Raad de motiveringsverplichting voor de rechter met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel dadelijk uitvoerbaar was, en vernietigde het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad deed de zaak zelf af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00301
Datum9 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 januari 2023, nummer 20-000886-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Het hof heeft de verdachte voor poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote [slachtoffer] , veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor drie jaren, die inhoudt dat de verdachte in die periode op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1996, met een bevel als bedoeld in artikel 38v lid 4 Sr dat deze maatregel direct uitvoerbaar is.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2022 houdt onder meer in:
“De advocaat-generaal leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. De vordering houdt in dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
(...)
- aan de verdachte zal opleggen de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met het [slachtoffer] voor de duur van 3 jaar, met daarbij het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is en dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
(...).”
2.2.3
Het hof heeft de opgelegde straf en maatregel als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, door [slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd te slaan, te duwen, haar met kracht bij haar keel te pakken, die keel met kracht dicht te knijpen en haar keel dichtgeknepen heeft gehouden. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zijn partner heeft mishandeld in haar woning, wat bij uitstek de plek zou moeten zijn waar zij veilig is en zich ook veilig moet kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict. Eveneens is uit het uittreksel Justitiële Documentatie gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij naar België is verhuisd, een nieuwe partner en een eigen dakdekker bedrijf heeft, ongeveer € 1.500,00 per maand aan zijn schuld van € 20.000,00 aflost en door het schenden van zijn schorsingsvoorwaarden in een andere strafzaak op dit moment gedetineerd zit.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte, als stok achter de deur zodat de verdachte zich niet nogmaals zal inlaten met het plegen van een dergelijk strafbaar feit, een proeftijd van 3 jaren opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 3 jaren, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . Het hof zal daarbij bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, hechtenis voor de duur van 2 weken, met een maximum van 6 maanden, zal worden toegepast. Toepassing van de hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.”
2.3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte, althans op ontoelaatbare wijze, inbreuk heeft gemaakt op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) door een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen die het de verdachte feitelijk onmogelijk maakt om contact te houden met zijn jonge dochter.
2.3.2
Uit de stukken blijkt niet dat in hoger beroep het verweer is gevoerd dat de oplegging in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel van het op het slachtoffer betrekking hebbende contactverbod, zoals met dezelfde formulering gevorderd door de advocaat-generaal bij het hof, een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op het familieleven van de verdachte met zijn dochter zoals beschermd onder artikel 8 EVRM. Zo’n verweer, dat niet de maatregel zelf betreft maar de mogelijke gevolgen daarvan voor het contact met een ander, kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, omdat de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen. Daarvoor is in cassatie echter geen plaats. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.3.3
Opmerking verdient dat sinds 1 januari 2023 artikel 6:6:23a1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de mogelijkheid biedt om de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel te wijzigen. Op grond van artikel 6:6:1 lid 1 Sv kan de rechter hiertoe overgaan op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de veroordeelde, of ambtshalve.
2.4
Verder klaagt het cassatiemiddel onder meer dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 38v lid 4 Sr en heeft bevolen dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
2.5.1
Artikel 38v leden 1 tot en met 4 Sr luidt:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.”
2.5.2
Op grond van artikel 38v lid 4 Sr kan de rechter – in afwijking van de algemene regel dat een rechterlijke uitspraak pas ten uitvoer mag worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden – bevelen dat een door hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Deze directe tenuitvoerlegging kan consequenties hebben voor de veroordeelde. In dat geval moet de rechter mede gelet op de consequenties die de directe tenuitvoerlegging kan hebben voor de veroordeelde, in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel er blijk van geven dat aan de in artikel 38v lid 4 Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:901.)
2.6.1
De uitspraak van het hof voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit wat hiervoor onder 2.2.3 is weergegeven niet zonder meer volgt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
2.6.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 september 2025.