Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
9 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel van drie jaar, die hem verbood contact op te nemen met zijn echtgenote. De Hoge Raad beoordeelde of het hof inbreuk had gemaakt op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door deze maatregel op te leggen, die het de verdachte feitelijk onmogelijk maakte om contact te houden met zijn jonge dochter. De Hoge Raad oordeelde dat het verweer over de gevolgen van de maatregel voor het contact met de dochter niet eerder in hoger beroep was gevoerd en daarom niet in cassatie kon worden behandeld. Daarnaast herhaalde de Hoge Raad de motiveringsverplichting voor de rechter met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel dadelijk uitvoerbaar was, en vernietigde het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad deed de zaak zelf af.