ECLI:NL:HR:2025:1235
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rioolheffing voor eigenaren in de gemeente Westland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de rioolheffing die aan [X] B.V. was opgelegd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door Z.M. Nasir, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 december 2024, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft de aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2022, die was opgelegd voor de eigendom van een onroerende zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, die onder meer stelden dat de aanslag moest worden vernietigd vanwege een onjuiste objectafbakening. Het Hof had echter geoordeeld dat de objectafbakening niet aan de orde kon komen in deze procedure, omdat de Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Westland 2022 rechtstreeks verwijst naar de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de objectafbakening niet kan worden aangevochten in bezwaar en beroep tegen de belastingaanslag.
De Hoge Raad heeft ook andere klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.