ECLI:NL:HR:2025:1245

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
23/01483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en proportionaliteit bij mishandeling door beveiliger

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die op 21 mei 2022 in [plaats] een beveiliger heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door de beveiliger, die hem meermalen had geduwd en geslagen. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de door de verdachte gegeven vuistslag in onredelijke verhouding zou staan tot de aanranding door de beveiliger. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de proportionaliteitseis bij noodweer. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vuistslag van de verdachte disproportioneel was, gezien de omstandigheden van de aanranding. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01483
Datum9 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 april 2023, nummer 22-001549-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat R.C. Fransen bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer. Het klaagt onder meer over het oordeel dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 21 mei 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te stompen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2022146801-13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 4 tot en met 12):
als de op 22 mei 2022 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [plaats] .
Pleegdatum: 21 mei 2022.
Om 21.00 uur zag ik dat een man richting de 1e etage liep. Ik hoorde de man zeggen dat hij naar het toilet moest. Ik heb hem toen doorverwezen naar het centraal station. De man stond op een armlengte van mij vandaan. Vanaf dat moment ben ik alles kwijt. Ik heb een black-out. Pas na 45 minuten ben ik wakker geworden in de ambulance. Ik voelde een hevige pijn aan mijn linker kaak en linker schouder. Ik voelde ook een hevige pijn op mijn achterhoofd.
Mijn letsel is als volgt:
- Blauwe / rode beurze plekken op mijn schouder;
- Linker kaak is beurs;
- Binnenkant van mijn mond is kapot;
- Mijn tanden zitten los;
- Snee / kras op mijn rechter wang;
- Bult en bloeduitstorting op mijn achterhoofd.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2022146801-14. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 48 tot en met 52):
als de op 22 mei 2022 afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik wilde weer verder lopen en hij gaf mij een klap. Ik gaf hem daarna een klap.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2022146801-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 19):
Op 21 mei 2022 zijn er foto’s gemaakt van de handen van [verdachte] . Op de foto’s is te zien dat er op de rechterhand van verdachte een verwonding zit op zijn middelvinger.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2022 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2022146801-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 38):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar ter zake het uitkijken van de camerabeelden van 21 mei 2022 omstreeks 21.10 uur:
Ik zag op de camerabeelden om 21.13.42 dat de verdachte met zijn rechterarm een beweging maakte naar [slachtoffer] en dat [slachtoffer] direct naar achter viel, plat op zijn rug.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2023 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Voor zowel de kwalificatie als het beroep op noodweer is van belang HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1804. Verdachte kreeg in deze zaak een klap op zijn lip van aangever. Verdachte gaf met kracht een klap terug. Verdachte had pijn aan zijn pols en er werd gezien dat zijn pols gezwollen was. Aangever had o.a. een breuk in zijn aangezichtsbot.
Het hof achtte een poging zware mishandeling bewezen en vond de reactie van verdachte disproportioneel, dus het beroep op noodweer werd afgewezen. De HR casseerde op beide onderdelen.
(...)
Proportionaliteit
Het slaan van cliënt was een gepaste reactie op de klap die hij zelf kreeg. Vergeleken met de zojuist aangehaalde uitspraak van de HR is het handelen van cliënt meer in proportie dan de zaak waarnaar wordt verwezen. Cliënt heeft eenmaal geslagen en niet tweemaal en in plaats van een breuk in het gezicht lijkt het letsel bij aangever relatief beperkt gebleven. Oftewel, in een zaak waarin de HR het handelen van de verdachte proportioneel lijkt te vinden is forser geweld gebruikt, meermalen, dan cliënt heeft gedaan.
Ik verwijs naar de conclusie van Keulen bij HR 19-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1804:
Men is dus niet alleen gerechtigd een aanval te weerstaan, men mag hem ook afslaan. Een zekere overmaat aan geweld is daarbij toegestaan. Daaraan is echter wel een grens: de overmaat mag niet onaanvaardbaar groot zijn.
En tot slot De Hullu:
Het is niet de bedoeling geweest om de gekozen verdediging op een weegschaal te leggen en de vraag te stellen of de verdediging optimaal is geweest. [...] Het doet bovendien recht aan de psychologische werkelijkheid van de burger ten tijde van de aanranding; ongevraagd, onverwacht en doorgaans ongeoefend heeft deze zich immers moeten verdedigen en dat kan tot een wat mildere beoordeling van de proportionaliteit leiden.
Gelet op het voorgaande is de klap die cliënt heeft uitgedeeld niet disproportioneel.”
2.2.4
Volgens dit proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte in aanvulling op die pleitnota onder meer aangevoerd:
“Volgens een getuige zou cliënt hebben gezegd: “raak me niet aan”. Hij bleef ook erg rustig. De beveiliger heeft cliënt desondanks drie keer geduwd en een klap gegeven. De beveiliger is een grens overgegaan door aan cliënt te zitten. Cliënt heeft één klap teruggegeven, dat is aan te merken als een proportionele handeling.
(...)
Het kan niet als disproportioneel worden aangemerkt om één klap te geven als je één klap krijgt.”
2.2.5
Het hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
“Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, doordat de aangever hem meermalen geduwd en geslagen heeft.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte geconfronteerd werd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Immers, om te voorkomen dat de verdachte gebruik zou maken van het openbare toilet, heeft de aangever hem aangesproken, meermalen geduwd en ten slotte geslagen. Daarop heeft de verdachte echter gereageerd met een – naar het oordeel van het hof – disproportionele handeling door aangever een keiharde vuistslag tegen het hoofd te geven. Het hof merkt in dat kader op dat de aangever na de klap door de verdachte bewusteloos is geraakt en, zo is gebleken uit het dossier, pas 45 minuten later in de ambulance is ontwaakt. Voorts is uit het dossier gebleken dat de knokkels van de hand waarmee de verdachte heeft geslagen, bebloed waren. Deze omstandigheden maken dat het hof van oordeel is dat de klap door de verdachte buitenproportioneel krachtig is geweest.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Aan de verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.”
2.3
De proportionaliteitseis bij noodweer strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn als zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband geldende – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rechtsoverweging 3.5.3.)
2.4
Het hof heeft geoordeeld dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, maar heeft het beroep op noodweer verworpen omdat de door de verdachte gegeven “keiharde vuistslag” tegen het hoofd van de aangever in onredelijke verhouding staat tot de ernst van die aanranding. Dat oordeel is, gelet op wat door de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2023 naar voren is gebracht en in het licht van wat onder 2.3 is vooropgesteld, niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat de aangever de verdachte meermalen heeft geduwd en vervolgens heeft geslagen – zonder dat het hof nadere vaststellingen heeft gedaan over de aard en ernst van deze geweldsuitoefening door de aangever op de verdachte – waarna de verdachte één vuistslag tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 september 2025.