Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1973, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van poging tot diefstal met geweld, zoals omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, V.P.J. Tuma, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarbij onder andere is verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting vanwege het zoekraken van een handschoen en bivakmuts waarop DNA van de verdachte was aangetroffen. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden naar 40 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.