Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2023. De zaak betreft een 21-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een 15-jarig meisje, in strijd met artikel 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie een klacht ingediend over de bewijsvoering, specifiek over de omstandigheid dat het hof de als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte, waarin hij stelt het slachtoffer niet te kennen, niet heeft opgenomen in de opsomming van gebruikte bewijsmiddelen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.