ECLI:NL:HR:2025:1312

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
24/00670
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking van het gerechtshof Amsterdam inzake teruggave inbeslaggenomen geldbedrag

Op 7 oktober 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2023. Het beroep is ingesteld door de klager, die verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.000. De klager stelde dat dit geldbedrag hem toebehoort. Het gerechtshof heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat het geldbedrag bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2022 in de strafzaak tegen een medeverdachte van de klager was verbeurdverklaard. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 15 april 2022, en er was geen beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk moet verklaren in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de klager geen belang heeft bij het beroep, aangezien de beslissing over het beslag in de strafzaak tegen de medeverdachte van de klager al onherroepelijk was. Hierdoor kan er op het klaagschrift geen andere beslissing meer volgen. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00670 B
Datum7 oktober 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2023, nummer RK 000526-23, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft de advocaat J. Kuijper bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Bij een op 3 juli 2023 op de griffie van het gerechtshof Amsterdam ingediend klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is door de klager om teruggave verzocht van een onder een ander dan de klager inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.000. Daartoe is door de klager onder meer gesteld dat dit geldbedrag hem toebehoort. Het hof heeft het klaagschrift bij beschikking van 19 december 2023 ongegrond verklaard.
2.2
Uit door de advocaat-generaal ingewonnen inlichtingen, zoals vermeld in zijn conclusie onder 3.1, blijkt dat het geldbedrag waarvan de klager teruggave verzoekt, bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2022 in de strafzaak tegen de medeverdachte van de klager is verbeurdverklaard. Tegen dit arrest is geen beroep in cassatie ingesteld, zodat dit op 15 april 2022 onherroepelijk is geworden. Nu al op het moment van indiening van het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv het betreffende geldbedrag bij inmiddels uitvoerbare beslissing ten laste van een ander was verbeurdverklaard, is er geen aanleiding om dit klaagschrift op te vatten als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552b Sv (vgl. HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284).
2.3
Deze beslissing over het beslag in de strafzaak tegen de medeverdachte van de klager betekent dat de klager geen belang heeft bij het beroep tegen de beschikking waarbij het klaagschrift ongegrond is verklaard. In de beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter over het beslag op het geldbedrag. Door diens op 15 april 2022 onherroepelijk geworden beslissing tot verbeurdverklaring in de strafzaak tegen de medeverdachte van de klager, kan op het klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 oktober 2025.