Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
23 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een klager die zich verzet tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 23 juli 2024 een klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij het ging om de teruggave van een auto die onder conservatoir beslag was gelegd naar aanleiding van een Europees bevriezingsbevel. De rechtbank stelde vast dat de auto aanvankelijk op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag was genomen, en dat dit beslag zijn oorsprong vond in een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. Het beslag werd later omgezet naar conservatoir beslag op basis van een Europees bevriezingsbevel (EBB).
De Hoge Raad oordeelde dat op grond van artikel 445 Sv tegen beschikkingen alleen cassatieberoep openstaat in de gevallen die in het wetboek zijn bepaald. Aangezien er geen bepaling is die cassatieberoep tegen een dergelijke beschikking toestaat, kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het strafrecht verduidelijkt, vooral in het kader van internationale samenwerking en de toepassing van Europese regelgeving.