ECLI:NL:HR:2025:1355

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
24/04756
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerder arrest van de Hoge Raad met betrekking tot griffierecht en niet-ontvankelijkheid

Op 19 september 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder arrest, ECLI:NL:HR:2024:1582, dat op 8 november 2024 was gewezen. Het verzoek om herziening was ingediend door [X] en betrof de vraag of het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht ontvankelijk was. De griffier had belanghebbende op 7 april 2025 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Belanghebbende heeft het griffierecht op 2 mei 2025 voldaan, maar heeft ook een verzoek om ontheffing ingediend op 6 mei 2025, na de gestelde termijn. De Hoge Raad oordeelde dat dit verzoek niet-ontvankelijk was omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld en geconcludeerd dat het duidelijk niet kon slagen. Daarom werd het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/04756
Datum19 september 2025
ARREST
op het door [X] ingediende verzoek om herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 november 2024, nr. 24/02343, ECLI:NL:HR:2024:1582.
1. Overweging vooraf betreffende het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht
1.1 De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij brief van 7 april 2025 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. In die brief is belanghebbende erop gewezen dat als zij meent het griffierecht niet te kunnen betalen, zij voor het einde van de in die brief gestelde betalingstermijn bij de griffier een verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht kan indienen.
1.2 Belanghebbende heeft het griffierecht op 2 mei 2025, dus tijdig, voldaan.
1.3 Belanghebbende heeft niettemin ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een verzoek als hiervoor in 1.1 bedoeld gedaan, dat op 6 mei 2025 door de griffier is ontvangen. Aangezien dat verzoek niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn, komt de Hoge Raad niet toe aan behandeling van dat verzoek.

2.Beoordeling van het verzoek om herziening

De Hoge Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het verzoek om herziening duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.