Uitspraak
1.Geding in cassatie
Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de erfgenaam van [A] (hierna: belanghebbende) tegen het Dagelijks Bestuur van Cocencus. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2023, nr. 22/02280, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/1416). De kwestie draait om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerende zaakbelasting van de gemeente Wormerland voor het jaar 2020.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Na het verstrijken van de termijn voor de motivering van het beroep heeft belanghebbende een geschrift ingediend, maar de Hoge Raad heeft hier geen acht op geslagen. Het Dagelijks Bestuur van Cocencus, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.