Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 9 oktober 2023 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van meermalen gepleegde verkrachting, waarbij gebruik werd gemaakt van een schakelbewijsconstructie. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten B.J.W. Tijkotte en D. Fontein. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.