ECLI:NL:HR:2025:1363
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen gemeente Den Haag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 maart 2025, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, waartegen hij in beroep ging.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de procedure heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarin een klacht werd geuit die door de Hoge Raad werd beschouwd als een nieuwe grond van beroep, maar deze klacht werd niet in behandeling genomen omdat deze buiten de daarvoor geldende termijn was ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.