ECLI:NL:HR:2025:1374

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/04086
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen in voorraad hebben van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen in voorraad hebben van valse bankbiljetten van 500 euro, in strijd met artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en mededaders. De Hoge Raad bevestigde dat voor het bewezenverklaren van het medeplegen vereist is dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de valse bankbiljetten, zonder dat deze bewustheid zich hoeft uit te strekken tot specifieke eigenschappen of de exacte locatie van de bankbiljetten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof toereikend had gemotiveerd dat er sprake was van nauwe samenwerking en dat de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was. Het beroep in cassatie werd verworpen, maar het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de redelijke termijn, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04086
Datum30 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2023, nummer 20-001369-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat F.P. Slewe bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk bankbiljetten van 500 euro, waarvan de valsheid hen, toen zij deze ontvingen bekend was met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“2. Proces-verbaal van verdenking, d.d. 13 maart 2018 (...) met bijlagen voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
De verdenking blijkt uit het volgende:
Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken in het onderzoek Agrinion/Ayios Dimitrios zijn gesprekken afgeluisterd waardoor de indruk wordt gewekt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over vals geld spreken en deze ook in bezit hebben.
Postzegels
Hieronder zijn een aantal gesprekken (het hof: bijlagen 1 tot en met 10) weergegeven waarin over "postzegels" wordt gesproken. [medeverdachte 1] : " [medeverdachte 1] " genoemd, [medeverdachte 2] " [medeverdachte 2] ", [medeverdachte 3] " [medeverdachte 3] " en [verdachte] (het hof begrijpt hier steeds: de [verdachte] ) " [verdachte] ".
Levering vals geld aan [medeverdachte 4]
Er zijn plannen om 15 postzegels te verkopen aan een persoon die [medeverdachte 4] heet. Uit onderzoek blijkt dat deze persoon [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [plaats] , is. Deze [medeverdachte 4] heeft telefonisch contact met [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] met betrekking tot de aankoop van deze valse bankbiljetten (het hof: bijlagen 11 tot en met 23).
(...)
Bijlage 12: een tapgesprek d.d. 14 december 2017, 13:46:02 uur, sessienummer 1502, dossierpagina‘s 390 en 391, voor zover inhoudende:
Beller: [telefoonnummer 1] , naam: [medeverdachte 1]
Gebelde: [telefoonnummer 2] , naam: [medeverdachte 2]
neemt op en zegt dat ze met de belasting aan het bellen is.
[medeverdachte 1] zegt dat hij de advocaat heeft gebeld, om een afspraak te maken.
[medeverdachte 1] zegt dat de advocaat heeft geprobeerd om een afspraak voor vandaag te maken maar dat dat niet is gelukt, omdat het vol zat.
[medeverdachte 1] zegt dat de advocaat gaat proberen om nog deze week een afspraak te maken.
[medeverdachte 1] zegt dat hij tegen de advocaat heeft gezegd dat hij moet zeggen dat hij de vriendin van [medeverdachte 1] belt of stuurt.
Tijdens het gesprek is op de achtergrond te horen dat er een telefoon in de wacht staat bij de belastingdienst.
heeft last van haar maag.
Op de achtergrond is te horen dat er een telefoon overgaat.
[medeverdachte 1] vraagt wie er belt en of het die Marokkaan is.
denkt van wel.
[verdachte] komt aan de lijn
[medeverdachte 1] : schatje wie er net heeft gebeld naar jou
[verdachte] : ja die [medeverdachte 4]
[medeverdachte 1] : wat moet hij hebben dan
[verdachte] : ja die postzegels... maar dan moet er eerst een goeie afspraak over gemaakt worden en dat moet [medeverdachte 3] doen, ik nie
[medeverdachte 1] : postzegels? ik heb tegen [medeverdachte 2] gezegd wat ze moet zeggen eey
[verdachte] : o ja dat weet ik nie
[medeverdachte 1] : ik heb gezegd zoveel en niet meer, snapte wat ik bedoel..
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : en klaar afgelopen snapte ja toch
[verdachte] : ik heb het ook gezegd ik ga dat niet regelen dat moet tie maar lekker zelf doen tis voor mij wel goed
[medeverdachte 1] : om hoeveel geld ging het 3200 toch?
[verdachte] : ja maar hij eid al 100 euro betaald
[medeverdachte 1] : ik heb tegen [medeverdachte 2] gezegd luister goed as ze hem 15 van die postzegels geeft
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : 15 van die postzegels kost normaal een rug om te kopen, dan kan hij 7500 euro wit geld maken.
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : snapte te
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : das dubbele
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : en dan ist klaar... afgelopen oprotten niet meer aan het erf komen
[verdachte] : ja.
[medeverdachte 1] : dan hebben we een rug betaald eey dat kost een rug eey normaal... snapte..
[verdachte] : ja
[medeverdachte 1] : snel van dat erf afkomen met je kankerfamilie.
[medeverdachte 1] : en als tie zegt [medeverdachte 2] ... ik koop van [medeverdachte 2] 50 euro weetje wat hij bij mij betaald heb allemaal
[verdachte] : nee want [medeverdachte 3] hebt het al gezegd
[medeverdachte 1] : 125
[verdachte] : da kan nie zei [medeverdachte 3] tegen zijn
[medeverdachte 1] : hoe kan dat nou ik ga toch .. zelf niet met verlies verkopen
[verdachte] : nee
[medeverdachte 1] : ze kosten mij drie geeltjes snapte en ik verkocht ze voor een meier of 125... ik heb zijn voor 125 verkocht ik heb er voor hem 3, 4 keer verkocht snapte.
[medeverdachte 1] : ...ntv...met die postzegels en klaar niet meer aan de erf nie meer komen.. klaar.. hij kan van mij.. van die 15 postzegels kan hij zeven en half rooitje wit geld maken. Snapte wat ik bedoel
[verdachte] : ik zal [medeverdachte 3] trouwens eens bellen ook, ....hier heb je [medeverdachte 2] terug
[medeverdachte 1] : zegt het maar tegen [medeverdachte 3] eey
[verdachte] : ja ik ga dat gelijk doen
komt weer aan de lijn.
heeft ondertussen op andere telefoongesprek met Belastingdienst.
Op de achtergrond is stem van een vrouw van de Belastingdienst te horen, gesprek gaat over stopzetten van de toeslag en opnieuw aanvragen.
Gesprek gaat verder tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
Gesprek gaat over ouder worden. [medeverdachte 2] zegt dat [betrokkene 1] had gezegd dat ze er oud uitziet.
[medeverdachte 1] zegt dat hij [betrokkene 1] al van het begin niet mocht. [betrokkene 1] is een stiekem mannetje..
[medeverdachte 1] vindt [medeverdachte 2] het knapste wijf van [plaats] en omstreken.
Gesprek gaat verder over [betrokkene 1] . Die moet zich niet met hun bemoeien.
Gesprek gaat verder over casino van [plaats]
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat ze daar niet moet wegblijven, maar ook niet 2 of 3 keer per week naar toe moet gaan.
1 keer per week of 2 keer in de veertien dagen even je laten zien is ook goed.
Gesprek gaat verder het afluisteren. Dat de afluisteraars alleen maar het ophalen van de rolluiken horen.
[medeverdachte 1] zegt dat bij die [betrokkene 2] dat vrouwke tweede kerstdag bezoek komt. [medeverdachte 1] zegt dat die [betrokkene 2] posttraumatisch stresssyndroom heeft.
en [medeverdachte 1] weten niet wat dat is.
[medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] [medeverdachte 3] nog te pakken heeft gehad.
[verdachte] zegt dat dat niet is gelukt.
zegt dat ze die vent heeft geappt voor die horloge, maar die reageert niet.
[medeverdachte 1] vraagt of het die Marokkaan is
zegt dat ze het straks nog een keer gaat proberen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nemen afscheid.
[medeverdachte 1] zegt dat hij later nog een keer zal bellen.
Bijlage 13: een tapgesprek d.d. 14 december 2017, 19:46:16 uur, sessienummer 9572, dossierpagina 392, voor zover inhoudende:
Beller: [telefoonnummer 3]
Gebelde: [telefoonnummer 4]
[medeverdachte 3] zegt waarom hij moest bellen
Nnman zegt dat hij nog aan het wachten is op iemand en vraagt aan [medeverdachte 3] of hij zijn kant op kan komen.
[medeverdachte 3] vraagt waar hij moet zijn.
[medeverdachte 4] zegt dat [medeverdachte 3] de [a-straat] moet rijden en tegenover café internationaal moet parkeren.
[medeverdachte 4] zegt dat hij dan naar [medeverdachte 3] toe komt.
[medeverdachte 3] zegt dat hij naar [medeverdachte 4] gaat
Bijlage 14: een tapgesprek d.d. 14 december 2017, 20:01:06 uur, sessienummer 9583, dossierpagina 393, voor zover inhoudende:
Beller: [telefoonnummer 3] , naam: [medeverdachte 3]
Gebelde: [telefoonnummer 4] , naam: [codenaam medeverdachte 4]
[medeverdachte 3] vraagt of [medeverdachte 4] naar buiten komt.
[medeverdachte 4] zegt dat hij nu naar buiten loopt.
[medeverdachte 3] zegt dat hij nu bij [A] rijdt
[medeverdachte 4] zegt dat [medeverdachte 3] de [a-straat] in moet rijden en dan de auto op de eerste parkeerplaats aan zn rechterkant moet parkeren
Verbinding wordt verbroken.
(...)
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2017, dossierpagina’s 162 tot en met 167, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :
[telefoonnummer 4] gebruiker [medeverdachte 4]
Uit onderzoek ZBRAB17002 Agrinion blijkt dat zowel [medeverdachte 2] en [verdachte] als [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) [medeverdachte 3] vanaf 29 november 2017 telefonisch contact hebben met een [medeverdachte 4] op het [telefoonnummer 4] .
[medeverdachte 4]
Uit onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem genaamd BVH zou [medeverdachte 4] kunnen zijn [medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum] 1992 te [plaats] .
Inbeslagname 15 biljetten 500 euro
Ik zag in het bedrijfsprocessensysteem dat op 16 december 2017 omstreeks 02.28 uur een mutatie is opgemaakt waarin staat dat [medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum] 1992 te [plaats] en wonende [b-straat 1] te [plaats] , is aangehouden wegens overtreding van zijn schorsende voorwaarden. Ik zag dat bij zijn insluitingsfouillering onder meer 15 briefjes van 500 euro zijn aangetroffen.
Vals geld
Uit opgenomen telefoongesprekken blijkt dat deze 500 eurobiljetten vermoedelijk vals zijn en eerst in het bezit waren van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dit blijkt uit onderstaande opgenomen telefoongesprekken uit het onderzoek ZBRAB 17002 Agrinion;
15 stuks leveren
Op 13 december 2017 omstreeks 17.07.07 uur wordt het [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) [medeverdachte 3] , gebeld door een [medeverdachte 4] met het [telefoonnummer 4] .
In het gesprek wordt onder andere het volgende gezegd:
[medeverdachte 4] (N): wat ik jou laatst vroeg?
[medeverdachte 3] (D): ja, 15 stuks.
[medeverdachte 4] . Euh.. gaat... hoeveel heeft ie er liggen?
[medeverdachte 3] : 15.
[medeverdachte 4] : Is dat alles wat ie heeft liggen?
[medeverdachte 3] : jajaja.
[medeverdachte 4] : Oke, euh... ook van die kleine?
[medeverdachte 3] : Wa... nee nee, alleen die grote.
[medeverdachte 4] . oke, oke, wanneer ken ik jou zien?
[medeverdachte 3] : Ja, weet ik niet maat jij moet dat zeggen... euh morgen?
[medeverdachte 4] . Euh... 100% zeker?
[medeverdachte 3] : Welja, morgen of vrijdag maakt mij niet uit.
[medeverdachte 4] : ja het liefst... liever vandaag als morgen snapje wat ik bedoel?
[medeverdachte 3] : Oh. jajaja. doe maar morgen.
[medeverdachte 4] : Oke, dan euh.. rond hoe laat ongeveer?
[medeverdachte 3] : euh, bel maar rond de middag. Als ik dan niet huis ben dan regelen zij dat wel.
[medeverdachte 4] : oke is goed dan euh.. moet ik gewoon naar dit nummer bellen dan?
[medeverdachte 3] : welk?
[medeverdachte 4] . Naar deze nummer gewoon bellen?
[medeverdachte 3] : Jo, jot jot, dat is van [verdachte] dit nummer.
[medeverdachte 4] . oke, dat is goed dan.
[medeverdachte 3] : is goed.
Op 14 december 2017 omstreeks 13.46.02 uur wordt gebeld door het [telefoonnummer 1] , het telefoonnummer van [B] bv, naar het [telefoonnummer 2] , dit telefoonnummer is in gebruik bij [medeverdachte 2] .
In het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] , de gebruiker van het [telefoonnummer 1] , en [medeverdachte 2] wordt het telefoongesprek overgenomen door [verdachte] . Tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt er onder andere gesproken over 15 postzegels.
(Hoge Raad: er volgt een weergave van het gesprek zoals weergegeven in Bijlage 12 bij bewijsmiddel 2.)
Op basis van bovenstaand gesprek wordt met 15 postzegels hoogst waarschijnlijk bedoelt; 15 biljetten van 500 euro. Degene die deze krijgt kan hiermee 15 x 500 euro = 7500 euro uitgeven.
Op 14 december 2017 omstreeks 19.11.49 uur belt het [telefoonnummer 4] naar het [telefoonnummer 3]
[medeverdachte 4] vraagt aan [verdachte] of zij naar [plaats] kan komen.
[verdachte] zegt dat ze geen auto heeft.
[medeverdachte 4] vraagt of [medeverdachte 2] dan kan komen
[verdachte] zegt dat dat ook niet gaat
[verdachte] vraagt of [medeverdachte 4] naar hun kan komen.
[medeverdachte 4] zegt dat hij nog op iemand aan het wachten is en dat dat nog wel een half uur, drie kwartier kan duren.
[medeverdachte 4] zegt dat hij wel zal wachten tot die gene er is en dat hij dan hun kant op komt.
[medeverdachte 4] vraagt of het toch wel 15 hele zijn.
[verdachte] zegt dat dat klopt
[medeverdachte 4] zegt dat het dan goed is
Overdracht
Hoogstwaarschijnlijk worden op 14 december 2017 de 15 biljetten van 500 euro overgedragen aan [medeverdachte 4] door [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) [medeverdachte 3] . Dit blijkt uit onderstaande gesprekken:
(Hoge Raad: er volgt een weergave van het gesprek zoals weergegeven in Bijlage 14 bij bewijsmiddel 2.)
Op 18 december 2017 omstreeks 12.41.02 uur belt het [telefoonnummer 5] naar het [telefoonnummer 3]
[verdachte] : zegt dat die [medeverdachte 4] vast zit.
[medeverdachte 3] : vraagt waarvoor.
[verdachte] ; Ja, dat weet gij wel toch?
[medeverdachte 3] : Ja voor die dingen? Wat is daarmee dan? Niet mijn probleem toch of wel?
[verdachte] : Nee.
[medeverdachte 3] : Nou dan.
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 3] : Dat zon mongool (ntv...) Waar ben jij?
Detentiegegevens [medeverdachte 4]
Uit onderzoek naar de detentiegegevens van [medeverdachte 4] blijkt dat deze gedetineerd zit in PI Vught. Dit is ook de PI waar [medeverdachte 1] gedetineerd zit.
Onderzoek inbeslaggenomen 15 biljetten 500 euro
De 15 briefjes van 500 euro uit de insluitingsfouillering van [medeverdachte 4] zijn inbeslaggenomen en overgedragen aan de afdeling Forensische recherche voor onderzoek op echtheid en eventuele dactyloscopische sporen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer overwogen:
“Uit de hierboven bedoelde bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Op 14 december 2017 omstreeks 13:46 uur spreekt [medeverdachte 1] telefonisch met de verdachte over de verkoop van “postzegels” (het hof begrijpt: valse bankbiljetten) aan [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ). Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 1] het over een totaalbedrag van € 3.200,00, waarop de verdachte tegen [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 4] al € 100,00 betaald heeft. [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen de verdachte dat hij tegen [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de [medeverdachte 5] ) heeft gezegd dat het akkoord is als ze hem (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) 15 postzegels geeft. [medeverdachte 1] zegt daarnaast tegen de verdachte dat de "postzegels" normaal een rug kosten en dat hij er dan € 7.500,00 mee wit kan maken. Vervolgens wordt de verdachte op voornoemde datum omstreeks 19:11 uur gebeld door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt aan de verdachte of zij naar [plaats] kan komen en of het 15 "hele" zijn. Dit laatste wordt door de verdachte bevestigd.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat, in het bijzonder gezien de onderlinge taakverdeling tussen de verdachte en de anderen, de wetenschap en bekendheid bij een ieder over de term "postzegels" en verdachtes (regisserende) rol op belangrijke momenten waaronder het directe contact met [medeverdachte 1] over de gang van zaken alsmede met [medeverdachte 4] over de verkoop van deze zogenoemde “postzegels”, er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was.”
2.3
Artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij die opzettelijk als echte en onvervalste muntspeciën of munt- of bankbiljetten uitgeeft muntspeciën of munt- of bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, ontvangt, zich verschaft, in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4.1
Voor het – als pleger – ‘in voorraad hebben’ van valse bankbiljetten in de zin van artikel 209 Sr is vereist dat de verdachte de valse bankbiljetten opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de valse bankbiljetten, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken van die bankbiljetten (waaronder begrepen de hoeveelheid) of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
2.4.2
Als het medeplegen van het in voorraad hebben van (onder meer) valse bankbiljetten in de zin van artikel 209 Sr is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het in voorraad hebben van die bankbiljetten. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die bankbiljetten, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van die bankbiljetten (waaronder begrepen de hoeveelheid) of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over de valse bankbiljetten heeft kunnen uitoefenen in de onder 2.4.1 weergegeven zin. (Vgl., over het medeplegen van het voorhanden hebben in de zin van artikel 420bis Sr, HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:112.)
2.5.1
Het hof heeft in zijn bewijsvoering de volgende vaststellingen gedaan. Op 13 december 2017 voerde de [medeverdachte 3] met de telefoon van de verdachte een gesprek met [medeverdachte 4] . In dat telefoongesprek informeerde [medeverdachte 4] “hoeveel heeft ie er liggen”, waarop [medeverdachte 3] “15” antwoordde. Verder maakten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] een afspraak om elkaar de volgende dag te zien. Daarover merkte [medeverdachte 3] op: “bel maar rond de middag. Als ik dan niet thuis ben dan regelen zij dat wel.” Daarnaast merkte [medeverdachte 3] desgevraagd op dat [medeverdachte 4] kon bellen naar “dit nummer” van de verdachte. De verdachte sprak op 14 december 2017 telefonisch met de [medeverdachte 1] over de verkoop van valse bankbiljetten (“postzegels”) aan [medeverdachte 4] . Daarbij spraken de verdachte en [medeverdachte 1] over de verkoopprijs voor vijftien valse bankbiljetten en over een aanbetaling die door [medeverdachte 4] was gedaan. Op dezelfde dag is de verdachte gebeld door [medeverdachte 4] en heeft [medeverdachte 4] gevraagd of het vijftien “hele” zijn – op welke vraag door de verdachte bevestigend is geantwoord – en of de verdachte naar [plaats] zou kunnen komen. De verdachte antwoordde dat ze geen auto had en op de vraag van [medeverdachte 4] of de [medeverdachte 5] dan kon komen, antwoordde de verdachte dat dat ook niet ging. Vervolgens vroeg de [medeverdachte 4] of hij “naar hun kan komen”, waarop [medeverdachte 4] bevestigend antwoordde. Ongeveer vijftig minuten later werd [medeverdachte 4] gebeld door [medeverdachte 3] , die de telefoon van de verdachte gebruikte. [medeverdachte 4] gaf in dat gesprek aanwijzingen aan [medeverdachte 3] over de plaats waar [medeverdachte 3] moest parkeren. Op 16 december 2017 is door de politie een mutatie opgemaakt die inhoudt dat [medeverdachte 4] is aangehouden en dat bij zijn insluitingsfouillering onder meer vijftien briefjes van 500 euro zijn aangetroffen.
2.5.2
Het hof heeft tegen de achtergrond van deze vaststellingen overwogen dat – in het bijzonder gezien de onderlinge taakverdeling tussen de verdachte en de mededaders, de wetenschap en bekendheid bij een ieder over de term “postzegels” en de (regisserende) rol van de verdachte op belangrijke momenten waaronder het directe contact met [medeverdachte 1] over de gang van zaken alsmede met [medeverdachte 4] over de verkoop van deze “postzegels” – sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was. Het in deze overwegingen besloten liggende oordeel van het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het in voorraad hebben van valse bankbiljetten, is in het licht van wat onder 2.4.2 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf van veertig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2025.