ECLI:NL:HR:2025:1430

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
23/02264
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijke aanranding van eerbaarheid en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het meermalen betasten van de borst van een medewerkster van een supermarkt, in strijd met artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelingen de aangeefster had gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de motivering van het bewezenverklaarde verworpen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel voldoende had gemotiveerd en dat de omstandigheden van de zaak niet onbegrijpelijk waren. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02264
Datum30 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juni 2023, nummer 21-001815-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat R.F. Ronday bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over (de motivering van) het bewezenverklaarde.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2025.