ECLI:NL:HR:2025:1444

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
23/02017
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gebruik van verklaringen van medeverdachten in cocaïne-invoeraffaire

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 mei 2023. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij de invoer van bijna 19 kilo cocaïne en had in eerste aanleg vrijspraak gekregen. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Het cassatiemiddel klaagde over het gebruik van de verklaringen van twee medeverdachten voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten. De verdediging stelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van de door hen naar voren gebrachte standpunten over de bruikbaarheid van deze verklaringen. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel faalde, en dat het hof voldoende had onderbouwd dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar en geloofwaardig waren. De Hoge Raad merkte op dat het hof kritisch had gekeken naar de verklaringen en dat het niet verplicht was om op elk detail van het verweer van de verdediging in te gaan.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden naar 40 maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02017
Datum7 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 mei 2023, nummer 20-003526-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M.C. van der Want bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het gebruik door het hof van de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Het klaagt verder dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van de door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten over de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 40 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren F. Posthumus en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 oktober 2025.