ECLI:NL:HR:2025:1475
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en het werkelijke rendement uit sparen en beleggen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen de erven van [A]. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, die aan erflaatster [A] was opgelegd. De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 januari 2024, waarin het Hof oordeelde over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Rechtbank had eerder het belastbaar inkomen vastgesteld op basis van het werkelijke rendement, maar het Hof heeft dit bedrag verlaagd naar € 29, omdat het Hof van mening was dat de niet-gerealiseerde waardestijging van de goudbaar niet als werkelijk rendement kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip werkelijk behaald rendement. De Hoge Raad oordeelt dat ook ongerealiseerde waardeveranderingen moeten worden meegerekend. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met het heffingvrije vermogen bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 739.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.