ECLI:NL:HR:2025:1475

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
24/00617
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en het werkelijke rendement uit sparen en beleggen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen de erven van [A]. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, die aan erflaatster [A] was opgelegd. De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 januari 2024, waarin het Hof oordeelde over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Rechtbank had eerder het belastbaar inkomen vastgesteld op basis van het werkelijke rendement, maar het Hof heeft dit bedrag verlaagd naar € 29, omdat het Hof van mening was dat de niet-gerealiseerde waardestijging van de goudbaar niet als werkelijk rendement kon worden aangemerkt.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip werkelijk behaald rendement. De Hoge Raad oordeelt dat ook ongerealiseerde waardeveranderingen moeten worden meegerekend. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met het heffingvrije vermogen bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 739.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00617
Datum3 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
de erven van [A] (hierna: belanghebbenden)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 januari 2024, nr. BK-23/00030 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/6960) betreffende de aan [A] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Op 1 januari 2018 had [A] bank- en spaartegoeden van € 95.428 en een goudbaar met een waarde van € 33.873.
2.2
Aan erflaatster is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.658.
2.3
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vervolgens verminderd tot € 1.479. De Inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op het Besluit rechtsherstel box 3 [2] , welk besluit, voor zover hier van belang, inhoudelijk overeenstemt met de nadien vastgestelde Wet rechtsherstel box 3 [3] .
2.4
De Rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen berekend op basis van het werkelijke rendement en vastgesteld op € 566. Het werkelijke rendement is daarbij bepaald op een gerealiseerde waardevermeerdering van het spaargeld van € 38 en een ongerealiseerde waardevermeerdering van de goudbaar van € 701. Bij de berekening van de belasting in box 3 over dit werkelijke rendement heeft de Rechtbank rekening gehouden met het heffingvrije vermogen.

3.De oordelen van het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank de aanslag eerder tot een te hoog dan een te laag bedrag heeft vastgesteld, omdat met de niet-gerealiseerde waardestijging van de goudbaar geen werkelijk rendement is gerealiseerd. Het Hof heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen becijferd op € 29, gebaseerd op een gerealiseerde waardevermeerdering van het spaargeld van € 38 en rekening houdend met het heffingvrije vermogen bij de berekening van de belasting in box 3 over dat bedrag.

4.Beoordeling van het middel

4.1
Het middel betoogt onder meer dat het aan de wetgever is, en niet aan de rechter, om te voorzien in het rechtstekort dat gepaard gaat met een schending van het EVRM en het EP als gevolg van het stelsel van heffing van inkomstenbelasting in box 3. Het middel faalt in zoverre. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.2
Het middel slaagt voor zover het erover klaagt dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip werkelijk behaald rendement, aangezien daartoe ook ongerealiseerde waardeveranderingen moeten worden gerekend. De Hoge Raad verwijst naar rechtsoverweging 5.4.8 van het arrest van 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705 (hierna: het arrest van 6 juni 2024).
4.3
Ook is het middel terecht voorgesteld voor zover het erover klaagt dat het Hof bij het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen rekening heeft gehouden met het heffingvrije vermogen. De Hoge Raad verwijst naar rechtsoverweging 5.4.2 van het arrest van 6 juni 2024.

5.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 en 4.3 is overwogen kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het Hof heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de waardevermeerdering van het spaargeld in 2018 € 38 bedraagt en de niet-gerealiseerde waardevermeerdering van de goudbaar € 701 bedraagt. Aangezien die vaststelling in cassatie niet is bestreden, dient het werkelijke rendement van erflater in 2018 te worden gesteld op € 38 + € 701 = € 739.

6.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissing over het griffierecht,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, en
- vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 739 onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.

Voetnoten

2.Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022-176296, Stcrt. 2022, 17063.
3.Wet van 21 december 2022, Stb. 2022, 533.