ECLI:NL:HR:2025:1499

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
23/03550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over witwassen en bezit van kinderporno met betrekking tot een geldbedrag van € 27.490

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen van een contant geldbedrag van € 27.490 en bezit van kinderporno. De verdediging stelde dat het geld afkomstig was van zijn broer en zus, die hem hadden geholpen bij de aankoop van bouwgrond in Turkije. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte en zijn familie niet voldoende concreet en verifieerbaar waren om de legale herkomst van het geld aan te tonen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof niet onjuist had geoordeeld over de herkomst van het geld. Daarnaast werd de inbeslaggenomen telefoon aan het verkeer onttrokken, omdat deze afbeeldingen bevatte die in strijd waren met de wet. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03550
Datum7 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2023, nummer 21-000606-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten N. van Schaik en H. Brentjes bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging, met uitzondering van de beslissingen tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen vuurwapens (beslagcode 2561509), de stuks munitie (beslagcode 2561511), de hoeveelheid cocaïne (342,68 gram) en de beslissing tot teruggave van de overige inbeslaggenomen telefoons, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 27.490.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 22 juli 2021 te [plaats] , in de gemeente [...] geld euro 27.490, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“6) Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2021341796-19 (pagina’s 80 t/m 84), in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 juli 2021 door [verbalisant 6] , brigadier, en [verbalisant 7] , inspecteur, [verbalisant 8] , hoofdagent, [verbalisant 9] , hoofdagent, [verbalisant 10] , hoofdagent, [verbalisant 11] , brigadier, en [verbalisant 12] , hoofdagent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 22 juli 2021 om 20.30 uur stonden wij, verbalisanten, bij de woning gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats]. Het pand aan de [b-straat 1] werd om 21.23 uur betreden. Daarna werd de woning doorzocht. Er werden de volgende goederen aangetroffen.
01. Patroon (in het TV-meubel)
08. Vuurwapen (werkblad in de keuken)
09. Zakje met drugs (ovenhandschoen in de keuken)
10. Zakje met drugs (in de afzuigkap)
13. Schoenendoos met drugs (in het keukenrek)
14. Pers (naast het keukenrek)
19. Geldtelmachine (in de vensterbank naast koelkast)
20. Boekje met administratie (in de vensterbank naast koelkast)
23. Pers (in de vensterbank naast koelkast)
24. Drugs (in tasje in meterkast)
25. Zakje met drugs (afgesloten ruimte boven meterkast)
26. Bus met (vermoedelijk) versnijdingsmiddel (keuken).
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]
(...)
12) Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2023 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik bij de rechtbank heb verklaard dat ik de verantwoordelijkheid neem voor het aangetroffen wapen en munitie en de drugs omdat het in mijn huis is gevonden. Ik woonde alleen in mijn woning.
13) Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2021341796-58 (pagina’s 165 t/m 166), in de wettelijke vorm opgemaakt op 5 augustus 2021 door [verbalisant 10] , hoofdagent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op maandag 26 juli 2021 was ik belast met het veiligstellen en analyseren van data uit een inbeslaggenomen Iphone 11. Deze telefoon was inbeslaggenomen onder verdachte [verdachte] . Ik zag onder het kopje images diverse afbeeldingen staan.
Verdovende middelen:
Ik zag op éénentwintig afbeeldingen vermoedelijk verdovende middelen. Ambtshalve herken ik de brokken, wit van kleur, als vermoedelijk cocaïne. Ik herken dit ambtshalve door de wijze van verpakken en de structuur/stempels op deze brokken.
Chatgesprekken:
Ik zag in de veilig gestelde data van deze telefoon meerdere chatgesprekken. Ik zag dat dit gesprekken waren die betrekking hebben op de handel van vermoedelijk verdovende middelen.
14) Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2021341796-2 (pagina’s 49 t/m 51), in de wettelijke vorm opgemaakt op 22 juli 2021 door [verbalisant 1] , brigadier, en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisanten:
Aanleiding
Op 22 juli 2021 omstreeks 20:45 uur zagen wij een Nederlands voertuig rijden voorzien van kenteken [kenteken] . Wij zagen dat het voertuig de A1 richting Apeldoorn opreed. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zagen dat het voertuig een defect remlicht had. Hierop besloten wij het voertuig aan een controle te onderwerpen.
Controle
Wij zetten het voertuig stil op verzorgingsplaats [A] gelegen langs de Rijksweg A1 ter hoogte van [plaats] .
Ik, [verbalisant 3] , liep naar het bestuurdersportier en legitimeerde mij direct en ongevraagd aan beide inzittenden. Ik verklaarde aan hen dat ik van de politie was. Ik vorderde van de bestuurder een geldig rij- en kentekenbewijs.
Ik zag dat de bestuurder mij een rijbewijs overhandigde en dat hij bleek te zijn:
* ** [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ***
Ik, [verbalisant 2] , liep naar het bijrijdersportier en legitimeerde mij direct en ongevraagd aan beide inzittenden. Ik zag dat de bijrijder mij volledig uit eigen wil een paspoort overhandigde. Ik zag dat hij bleek te zijn:
* ** [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ***
Confrontatie
Ik, [verbalisant 1] , stapte uit mijn dienstvoertuig en liep naar [betrokkene 1] en [verdachte] toe die beiden bij mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] stonden.
Aantreffen geladen vuurwapen en aanhouding [verdachte]
Hierop liep ik, [verbalisant 1] , naar [verdachte] , nog voordat ik hem iets kon vragen zei [verdachte] geheel uit eigen wil: “Mag ik het pakken, het zit bij mijn ballen”. Ik vroeg aan hem wat hij daar dan had. Ik hoorde dat [verdachte] aangaf dat hij een dubbel loops vuurwapen bij zijn ballen had. Ik hoorde dat hij mij verklaarde dat er patronen in het vuurwapen zaten en dat het een dubbelloops vuurwapen was. Hierop liet ik [verdachte] rechtop staan, tilde ik zijn t-shirt omhoog en zag een zwarte sok zitten bij zijn broeksband, net onder de navel en boven zijn geslachtsdeel. Ik pakte voorzichtig de sok uit zijn broeksband en legde deze op de motorkap van het voertuig. Ik voelde in zijn linker broekzak of er nog patronen of dergelijke in zaten en haalde hier een klein pakketje met geld uit.
HEUPTASJE MET GELD
Omdat ik reeds een vuurwapen had aangetroffen zou het kunnen zijn dat er nog ergens patronen waren. Hierop deed ik het heuptasje af welke hij om zijn middel had. Ik opende het heuptasje en zag dat hier een heel dik pak geld in zat. Daarnaast zat nog een kleiner pakketje met geld. Dit geld was met elastieken bij elkaar gebonden. De bundeltjes waren gestapeld en horizontaal voorzien van een briefje geld.
[verdachte] gaf tevens aan dat [betrokkene 1] niet wist dat hij een vuurwapen bij zich had omdat hij dat nooit had verteld.
BESLAG
Wij namen de volgende goederen in beslag.
- Geld, ongeveer 25.000,00 euro
- 3 mobiele telefoons
- Auto.
(...)
16) Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2021341796-48 (pagina’s 58 t/m 59), in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 juli 2021 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisanten:
AANLEIDING
Op 22 juli 2021 waren wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , belast met het indicatief tellen van geld wat aangetroffen was tijdens de fouillering van verdachte [verdachte] . Voor de bevindingen van het aantreffen van het geld verwijs ik naar het proces-verbaal van bevindingen zoals opgemaakt onder nummer PL0600-2021341796-2.
BROEKZAK
Het geld dat wij aantroffen in de linker broekzak van de verdachte bleek te zijn:
5 x 50,00 euro = 250,00 euro
10 x 20,00 euro = 200,00 euro
4 x 10,00 euro = 40,00 euro
HEUPTASJE HEEL DIK PAK GELD
Het geld dat wij aantroffen in het heuptasje werd omschreven als “heel dik pak geld”, dit bleek te zijn:
25 pakketjes, waarbij elk pakketje 20 briefjes van 50 euro bevatte totaal:
500 x 50,00 euro = 25.000,00 euro
HEUPTASJE KLEINER PAKKETJE MET GELD
Het geld dat wij aantroffen in het heuptasje wat werd omschreven als “kleiner pakketje met geld” bleek te zijn:
6 x 100,00 euro = 600,00 euro
8 x 50,00 euro = 400,00 euro
50 x 20,00 euro = 1.000,00 euro
TOTAAL BEDRAG
Het totaal aangetroffen bedrag betrof na indicatief tellen: EURO 27.490,00 euro.
17) Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2021341796-60 (pagina 71), in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 augustus 2021 door [verbalisant 4] , hoofdagent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 23 juli 2021, omstreeks 14:30 uur, bevond ik mij samen met collega [verbalisant 5] in een verhoorkamer van het cellencomplex van het politiebureau aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Collega [verbalisant 5] en verbalisant waren voornemens verdachte [verdachte] te horen over de aangetroffen en in beslag genomen goederen tijdens de huiszoeking in [plaats] . Voorafgaand aan het verhoor hoorde verbalisant dat [verdachte] tegen collega [verbalisant 5] en verbalisant vertelde: dat hij nu toch wel drie of vier jaar weg was. Dat er drugs waren aangetroffen in zijn huis, daar kon hij niet omheen en dat was ook al wel eens eerder gebeurd. Daarover wist hij wel ongeveer wat er stond te gebeuren. Maar omdat er nu ook witwassen bijkwam was hij toch zeker goed voor drie of vier jaar zeker.
Maar dat weten jullie beter. Hoelang ben ik nu weg?
Verbalisant hoorde [verdachte] vragen aan collega [verbalisant 5] en aan verbalisant zelf wat de strafduur was én met drugs én met witwassen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzet- of schuldwitwassen. Verdachte heeft verklaard dat het geld dat op 22 juli 2021 bij hem is aangetroffen van zijn broer en zus was. Hij had dat geld bij zich omdat zij een stuk grond in Turkije wilden kopen om daar een huis te bouwen voor hun moeder. Ter onderbouwing hiervan is verwezen naar de verklaringen van zijn broer en zus afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 28 maart 2023. Uit de overgelegde pintransacties zou volgen dat zijn broer en zus geld hebben gepind. Verder heeft de zus van verdachte geld ingelegd dat zij op haar bruiloft heeft ontvangen. Deze bedragen komen overeen met het bedrag dat bij verdachte is aangetroffen. Hiermee geeft verdachte een onderbouwde verklaring met betrekking tot de herkomst en het doel van het geld. Niet gezegd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 22 juli 2021 is verdachte met zijn medeverdachte aangehouden in verband met een defect remlicht. Verdachte is toen gefouilleerd en daarbij is een vuurwapen aangetroffen en een grote hoeveelheid contant geld (in totaal € 27.490,00). Bij de hierop volgende doorzoeking van de woning van verdachte zijn vervolgens drugs, nog een vuurwapen, munitie en een geldtelmachine aangetroffen. Bij de politie heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft alleen verklaard dat de medeverdachte, de bestuurder van de auto, er niks mee te maken had. Voorts heeft verdachte, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2021, op het politiebureau aan twee politieagenten gevraagd wat de te verwachten strafduur is voor drugs en witwassen. Zelf dacht verdachte wel drie à vier jaar weg te zijn.
Pas bij de rechtbank en later ook bij dit hof heeft verdachte verklaard dat hij het contante geld heeft ontvangen van zijn broer en zus teneinde hiermee grond te kopen in Turkije. Verdachte heeft hierbij afschriften van verschillende pintransacties overgelegd. Naar eigen zeggen heeft verdachte van zijn broer € 15.000,00 gekregen en van zijn zus € 10.000,00. Uit de pintransacties zou volgen dat zijn zus € 5.000,00 heeft gepind. De andere € 5.000,00 heeft zijn zus ontvangen op haar bruiloft. Eén en ander is door de broer en zus van verdachte bevestigd bij de raadsheer-commissaris op 28 maart 2023. Het resterende bedrag van € 2.490,00 was deels van verdachte en deels eerder geleend geld, aldus verdachte. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van verdachte en zijn broer en zus en de overgelegde pintransacties onvoldoende onderbouwd en concreet zijn om te dienen als een concrete, eenduidige, verifieerbare en op voorhand niet (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van het aangetroffen contante geld. Uit de overgelegde pintransacties blijkt niet met welke bedoeling deze bedragen zijn gepind. Ook heeft verdachte dit pas op de zitting bij de rechtbank verklaard. Het hof hecht ook geen geloof aan de verklaring van verdachte, nu hij langere tijd met het grote bedrag op zak heeft gelopen terwijl hij in de tijd tussen de gestelde ontvangst van geld van zijn zus en broer naar eigen zeggen in Turkije is geweest maar – in plaats van het geldbedrag daarnaartoe te brengen en achter te laten – weer met het bedrag naar Nederland zou zijn teruggekomen. Bovendien heeft verdachte ook verklaard dat je naar Turkije niet meer dan € 10.000 contant mag meenemen, hetgeen niet lijkt te passen bij het bij verdachte aangetroffen bedrag. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat verdachte met zijn verklaring onvoldoende tegenwicht aan het vermoeden van witwassen heeft geboden, waardoor dit vermoeden blijft bestaan. Het hof heeft daarbij ook gelet op de omstandigheden waaronder het geld bij verdachte is aangetroffen. Het verweer wordt verworpen.”
2.3
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ (als bedoeld in artikel 420bis en volgende van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
2.4.1
De verdediging heeft op de terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het onder de verdachte aangetroffen contante geldbedrag een legale herkomst heeft. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte € 15.000 van zijn broer en € 10.000 van zijn zus had gekregen, dat de resterende € 2.490 deels van verdachte was en deels eerder geleend geld betrof en dat de verdachte met zijn broer en zus had afgesproken dat hij met dit contante geldbedrag een stuk bouwgrond zou kopen in Turkije. Ter ondersteuning van deze stellingen heeft de verdediging onder meer schermafdrukken van geldopnames van de broer en de zus van de verdachte overgelegd en is gewezen op verklaringen die door zijn broer en zus zijn afgelegd bij de raadsheer-commissaris.
2.4.2
Het hof heeft overwogen dat de verdachte met de verklaringen die door hem en ook zijn broer en zus zijn afgelegd, en met de door de verdachte overgelegde pintransacties, niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. De verdachte heeft immers concreet aangevoerd wat de herkomst is van het geldbedrag en de verdachte heeft in verband met deze verklaring diverse stukken overgelegd. Het cassatiemiddel klaagt daarover op zichzelf terecht.
2.4.3
Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden. Uit de overwegingen van het hof komt namelijk naar voren dat in deze zaak nader onderzoek naar de door de verdachte gegeven verklaring heeft plaatsgevonden, dat bestond uit het horen van de broer en de zus van de verdachte als getuige door de raadsheer-commissaris. Verder ligt in de bewijsoverwegingen besloten dat het hof – mede op basis van de resultaten van dat nader onderzoek – van oordeel is dat ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het betreffende geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij is mede van belang wat het hof heeft vastgesteld en overwogen over de omstandigheden waaronder het geldbedrag bij de verdachte is aangetroffen, het (late) stadium van de procedure waarin de verdachte de betreffende verklaring heeft afgelegd en over de onaannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario dat de verdachte het geld eerst naar Turkije heeft gebracht maar daarna weer heeft meegenomen naar Nederland.
2.5
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof dat een inbeslaggenomen telefoon aan het verkeer onttrokken wordt verklaard.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 22 juli 2021 te [plaats], een afbeelding, te weten een foto en een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon, (Apple Iphone G2561574) bevattende een afbeelding in bezit heeft gehad en,
terwijl op die afbeelding een seksuele gedraging zichtbaar is, waarbij
een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedraging – zakelijk weergegeven – bestond uit:
het geheel naakt (laten) poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose nadrukkelijk de ontblote billen in beeld gebracht worden waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling;
(bestandsnaam: [bestandsnaam] jpg).”
4.2.2
Het hof heeft over de onttrekking aan het verkeer overwogen en beslist:
“Het onder 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven telefoon Apple iPhone. Deze telefoon zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een telefoon Apple Iphone (beslagcode: 2561574).”
4.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
(...)
2° met betrekking tot welke het feit is begaan;
(...)
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- Artikel 240b lid 1 (oud) Sr:
“Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft.”
4.4
Het hof heeft de inbeslaggenomen telefoon aan het verkeer onttrokken op grond van artikel 36c, aanhef en onder 2°, Sr en heeft in dit verband geoordeeld dat het ongecontroleerde bezit van deze telefoon in strijd is met de wet en het algemeen belang. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, nu het hof heeft vastgesteld dat deze telefoon een afbeelding bevat van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
5.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 oktober 2025.