Het hofheeft de vordering afgewezen. Het heeft daartoe het volgende overwogen.
Een advocaat moet de zorgvuldigheid betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in vergelijkbare omstandigheden mag worden verwacht. Dit brengt in het geval dat een advocaat een procedure voert mee dat hij zijn cliënt niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406). Een advocaat moet zelfstandig beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelen en mag zich niet beperken tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0303). (rov. 5.1) Wat betreft het verwijt aan [verweerder]
[verzoeker] heeft zich gewend tot [verweerder] om verweer te voeren in een incassoprocedure die Sonesta jegens hem en de twee vennootschappen had aangespannen. Sonesta stelde een vordering te hebben op VTA. Sonesta had een bestelling geplaatst bij VTA voor de levering van LG tv’s en daarvoor op 29 mei 2017 USD 83.860 betaald. Toen bleek dat VTA de tv’s niet kon leveren binnen de daarvoor gestelde termijn wilde Sonesta terugbetaling van het betaalde bedrag. Op 12 januari 2018 betaalde VTA USD 25.000. Betaling van het resterende bedrag bleef echter uit. Na vele pogingen van Sonesta om haar geld alsnog geïnd te krijgen heeft de gemachtigde van Sonesta VTA bij brief van 16 april 2018 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft [verzoeker] op 13 juni 2018 de promissory note ondertekend, waarmee hij zichzelf in privé naast VT SXM als hoofdelijke medeschuldenaren verbond voor de schuld van VTA. In de promissory note is een betalingsregeling overeengekomen, die inhield dat op 13 augustus 2018 het volledige bedrag aan Sonesta zou zijn terugbetaald. Toen betaling ook daarna nog uitbleef, is Sonesta op 30 augustus 2018 een incassoprocedure gestart. (rov. 5.3)
Pas op 17 januari 2019 heeft [verzoeker] zich tot [verweerder] gewend. De zaak stond op dat moment voor conclusie van antwoord en zou binnen enkele dagen dienen. [verweerder] heeft – onweersproken door de curator – als volgt verklaard over het verloop en de inhoud van het (eerste) gesprek met [verzoeker]. [verweerder] heeft met [verzoeker] het verzoekschrift van Sonesta doorgenomen. Hij heeft naar aanleiding van de stellingen in het verzoekschrift (kritische) vragen aan [verzoeker] gesteld, onder andere of het waar was – zoals in het verzoekschrift stond – dat hij met het van Sonesta ontvangen geld een aanbetaling op zijn huis had gedaan. Daarop heeft [verzoeker] beaamd dat het geld van Sonesta voor andere doeleinden was gebruikt. Hij wilde niet voor zijn verantwoordelijkheid weglopen en wilde dat de zaak werd geregeld. Omdat Sonesta hem steeds meer het vuur aan de schenen had gelegd en een betalingsregeling met termijnen had geëist, had hij de promissory note ondertekend. Zijn vrouw was daarvan op de hoogte, zoals zij van de hele kwestie op de hoogte was. Vervolgens heeft [verweerder] [verzoeker] voorgehouden dat in het verzoekschrift stond dat hij meermaals de vordering tegenover Sonesta had erkend. Dat werd in een productie (bij het verzoekschrift) bevestigd. [verweerder] heeft [verzoeker] voorgehouden dat het een moeilijke zaak zou zijn, dat hij niet de indruk had dat [verzoeker] de promissory note niet vrijwillig had ondertekend en dat, wanneer [verzoeker] geen uitleg kon geven over de besteding van het geld hij mogelijk persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld. Daarmee heeft [verweerder] [verzoeker] gewezen op de risico’s die hij liep en heeft hij op dat punt aan zijn zorgplicht voldaan. Verder gaf [verzoeker] meermaals te kennen dat hij Sonesta het geld wilde terugbetalen, maar dat hij daar meer tijd voor nodig had. Hij wilde daarom dat [verweerder] zou aansturen op een regeling. Kosten voor een juridisch gevecht wilde hij niet maken, omdat hij dat geld beter aan Sonesta kon betalen. (rov. 5.4)
Een advocaat moet zelfstandig beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn. Dat betekent dat hij niet onder alle omstandigheden kritiekloos mee moet gaan in wat de cliënt wil. In dit geval was het proberen te komen tot een regeling, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, een alleszins verdedigbare processtrategie, zeker nu [verzoeker] de vordering aantoonbaar meermaals had erkend. Het niet wijzen op de mogelijkheid van vernietiging van de promissory note door de echtgenote kan in deze context niet als een schending van de zorgplicht worden aangemerkt. De vordering van art. 1:88 BWSM strekt ter bescherming van de echtgenote en kan daarom alleen door haar worden ingesteld en niet door degene die de schuld is aangegaan. In dit geval was het [verzoeker] die zich – ook namens zijn twee vennootschappen – bij de advocaat meldde en niet (ook) zijn echtgenote, zij was ook niet bij de bespreking aanwezig. Bovendien is gelet op alle omstandigheden, waarbij het uitdrukkelijk de intentie van [verzoeker] was om de zaak te regelen, niet zonder meer een gegeven dat [verzoeker], was hij van de mogelijkheid tot vernietiging door zijn vrouw op de hoogte geweest, haar had aangespoord om daar gebruik van te maken, nog daargelaten of dat tot het beoogde resultaat had geleid. Bij vonnis van 23 juli 2019 zijn [verzoeker] en de twee vennootschappen hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Sonesta van USD 58.860, met rente en proceskosten. Omdat [verzoeker] in eerste aanleg de vordering had erkend, was ook het instellen van hoger beroep weinig zinvol. [verweerder] heeft hem dan ook geadviseerd daarvan af te zien. Niet valt in te zien waarom dat advies in de gegeven omstandigheden een schending van de zorgplicht door [verweerder] oplevert. Van een beroepsfout is geen sprake. (rov. 5.5)
Wat betreft het verwijt aan [verweerster 6]
[verzoeker] heeft zich tot [verweerster 6] gewend nadat hij failliet was verklaard. Het faillissement was bij vonnis van 13 december 2019 uitgesproken op verzoek van Sonesta als schuldeiser op basis van het onherroepelijk geworden vonnis van 23 juli 2019, waarbij [verzoeker] was veroordeeld tot betaling van USD 58.860,--. Naast de schuld bij Sonesta was er op dat moment een steunvordering bij de hypotheekverstrekker. De opdracht waarmee [verzoeker] zich tot [verweerster 6] wendde was om het faillissement ongedaan te maken door hoger beroep daartegen in te stellen. [verweerster 6] heeft [verzoeker] in de hogerberoepprocedure tegen het faillissementsvonnis bijgestaan. (rov. 5.7)
[verzoeker] heeft zich tot [verweerster 6] gewend op 19 december 2019, een dag voordat de termijn voor hoger beroep tegen het faillissementsvonnis zou verstrijken. [verweerster 6] heeft – onweersproken door de curator – onder meer het volgende verklaard over het verloop en de inhoud van het (eerste) gesprek met [verzoeker]. Zij heeft [verzoeker] gevraagd naar de reden om in hoger beroep te gaan. Daarbij ging het [verzoeker] vooral om de steunvordering, de schuld aan de hypotheekbank, de PSB-bank. Volgens hem was daar een misverstand over in die zin dat er op die schuld werd afgelost. Tijdens de meeting heeft [verweerster 6] contact opgenomen met de bank om na te gaan wat de problemen waren. Zij begreep toen dat er een achterstand in de betalingen was. Zij heeft de bank gevraagd om een overzicht van de achterstand. [verweerster 6] heeft geïnformeerd naar het onherroepelijke vonnis waarop het faillissementsvonnis was gebaseerd. Zij heeft dat vonnis gelezen en ook het onderliggende verzoekschrift van Sonesta. Zij heeft doorgevraagd naar de ontvangst door [verzoeker] van de gelden van Sonesta en de besteding daarvan. Ook heeft zij [verzoeker] gewezen op het risico van een strafrechtelijke vervolging. Verder heeft [verweerster 6] geïnformeerd naar de achtergrond van de promissory note waarop [verzoeker] antwoordde dat zijn echtgenote wist wat er speelde en ook van het bestaan van de promissory note op de hoogte was en daarmee instemde. De vader van de echtgenote zou bereid zijn om een bedrag van USD 10.000 te betalen, zodat [verzoeker] op die manier ‘goodwill’ kon tonen aan Sonesta. [verweerster 6] heeft duidelijk gemaakt dat het een moeilijke zaak is en dat er voornamelijk mogelijkheden waren ten aanzien van de steunvordering van de PSB-bank. De afspraak was dat [verweerster 6] zich in het hoger beroep zou richten op het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers. (rov. 5.8)
Uit het voorgaande volgt dat [verweerster 6] heeft gedaan wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in vergelijkbare omstandigheden mocht worden verwacht. Zij heeft [verzoeker], die zich tot haar wendde om hem bij te staan in een hoger beroep tegen het uitgesproken faillissement, (kritische) vragen gesteld, zich door hem laten informeren, hem voorgelicht en daarbij gewezen op risico’s die hij liep. Verder heeft zij in overleg met [verzoeker] en in overeenstemming met de bestaande situatie alsmede de mogelijkheid van een (deel/voorschot)betaling door de schoonvader van [verzoeker] een processtrategie uitgezet, waarbij de pijlen zich zouden richten op de vordering van de PSB-bank en het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers. Dat was op dat moment in de gegeven omstandigheden een alleszins verdedigbare processtrategie. Het advies om de echtgenote de promissory note te laten vernietigen lag gezien alle omstandigheden niet voor de hand en het niet wijzen op die mogelijkheid is dan ook niet aan te merken als een schending van de zorgplicht. Daarbij is van belang dat de vordering van art. 1:88 BWSM strekt ter bescherming van de echtgenote (die zich niet tot [verweerster 6] had gewend) en de omstandigheid dat op grond van art. 1:89 BWSM alleen de echtgenote daar een beroep op had kunnen doen. Overigens is het de vraag of met het advies om de vernietigingsgrond door de echtgenote te laten inroepen het faillissement van de baan zou zijn. Bedacht moet worden dat niet de promissory note maar het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis aan de faillissementsaanvraag ten grondslag lag. (5.9)