Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 30 mei 2024 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1960, was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot verkrachting, maar het hof had deze vrijspraak in hoger beroep vernietigd. De verdediging stelde dat het hof zich had beroepen op niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, zonder deze met voldoende nauwkeurigheid aan te duiden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verklaringen van de aangeefster, die gepaard gingen met zichtbare emoties, als steunbewijs voor de betrouwbaarheid van haar verklaringen had aangemerkt. Dit werd niet onbegrijpelijk geacht en de Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor cassatie. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Het arrest benadrukt het belang van de motivering van de bewezenverklaring en de rol van steunbewijs in strafzaken.