ECLI:NL:HR:2025:1561

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
23/01874
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn in hoger beroep bij diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor diefstal met geweld en diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte had hoger beroep ingesteld, waarbij de verdediging verzocht om vier getuigen te horen. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn in hoger beroep niet was overschreden, omdat het tijdsverloop door de verdediging was veroorzaakt. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, gezien het feit dat er meer dan 17 maanden verstreken waren voordat op het verzoek van de verdediging werd beslist. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden verminderd met een week, en vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01874
Datum14 oktober 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2023, nummer 21-004508-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat B. Kizilocak bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen en ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in hoger beroep niet is geschonden omdat het tijdsverloop door de verdediging is veroorzaakt. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2.1
Uit de stukken blijkt het volgende.
- Op 23 november 2020 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
- Op 27 november 2020 heeft de verdediging in de appelschriftuur onder meer het verzoek gedaan vier getuigen te horen.
- Op 11 mei 2022 heeft de raadsheer-commissaris het verzoek tot het horen van de getuigen toegewezen.
- Op 29 juni 2022 heeft het hof het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst wegens gezondheidsproblemen van de raadsman van de verdachte en de zaak naar het kabinet van de raadsheer-commissaris verwezen voor het horen van de getuigen.
- Op 26 januari 2023 heeft de raadsheer-commissaris de getuigen gehoord.
- Op 26 april 2023 heeft het hof de zaak op de terechtzitting inhoudelijk behandeld.
- Op 10 mei 2023, dus twee jaren en ruim vijf maanden na het instellen van het hoger beroep, heeft het hof einduitspraak gedaan.
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“Anders dan de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hoewel er sprake is van onwenselijk tijdsverloop na het instellen van hoger beroep er geen sprake is van schending van de redelijke termijn, nu het tijdsverloop in hoger beroep is veroorzaakt door de onderzoekswens van de verdediging, die ertoe heeft geleid dat vier getuigen zijn gehoord door de raadsheer-commissaris alsmede de tijdelijke niet-beschikbaarheid van de raadsman van verdachte.”
2.3
Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep niet is geschonden, omdat het tijdsverloop in hoger beroep is veroorzaakt door het verzoek van de verdediging om vier getuigen te horen, en door de tijdelijke niet-beschikbaarheid van de raadsman van de verdachte. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Uit het onder 2.2.1 weergegeven procesverloop volgt immers dat het meer dan 17 maanden heeft geduurd voordat de raadsheer-commissaris heeft beslist op het al bij appelschriftuur gedane verzoek van de verdediging om de getuigen te horen. Ook de enkele vaststelling van het hof dat de raadsman tijdelijk vanwege gezondheidsproblemen niet beschikbaar was, volstaat niet voor dat oordeel. Het eerste cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.4
Ook het tweede cassatiemiddel is terecht voorgesteld. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden.
2.5
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier ??, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 oktober 2025.