Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
14 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor diefstal met geweld en diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte had hoger beroep ingesteld, waarbij de verdediging verzocht om vier getuigen te horen. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn in hoger beroep niet was overschreden, omdat het tijdsverloop door de verdediging was veroorzaakt. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, gezien het feit dat er meer dan 17 maanden verstreken waren voordat op het verzoek van de verdediging werd beslist. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden verminderd met een week, en vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen.