ECLI:NL:HR:2025:1566

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/04013
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wanprestatie en schadeberekening in overeenkomstenrecht met betrekking tot een zorgvilla project

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. cassatie ingesteld tegen [verweerster] B.V. naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2024. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over een intentieovereenkomst die eind 2015 tussen [eiseres] en [verweerster] is gesloten, met als doel de realisatie van een zorgvilla voor psychogeriatrische cliënten. Het project is echter niet uitgevoerd. [Eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat er een (romp)overeenkomst tot stand was gekomen en dat [verweerster] toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, met een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de schadevergoeding. Het hof oordeelde dat [eiseres] geen schade had geleden door de wanprestatie van [verweerster], maar juist voordeel had behaald met een ander project, het Apollo-project. [Eiseres] heeft in cassatie geklaagd over de berekening van de fictieve winst en de beoordeling van de netto- en brutobedragen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/04013
Datum17 oktober 2025
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: R.T. Wiegerink,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak NL18.7524 van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2019;
b. de arresten in de zaak 200.267.930 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021, 12 april 2022, 25 april 2023 en 30 juli 2024.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof van 30 juli 2024 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] en [verweerster] hebben eind 2015 een intentieovereenkomst met elkaar gesloten.
(ii) In het kader van de intentieovereenkomst zou [eiseres] onderzoeken of in samenwerking met een investeerder een zorgvilla kon worden gerealiseerd voor psychogeriatrische cliënten.
(iii) Bij gebleken haalbaarheid zou een investeerder een huurovereenkomst sluiten met als huurder een aan [verweerster] gelieerde vennootschap, die de zorgvilla zou exploiteren. Het project is niet uitgevoerd.
2.2
Samengevat en voor zover in cassatie van belang vordert [eiseres] in dit geding een verklaring voor recht, inhoudend (i) dat tussen [eiseres] en [verweerster] een (romp)overeenkomst tot stand is gekomen, (ii) dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit deze overeenkomst, en (iii) dat [verweerster] is gehouden de als gevolg daarvan door [eiseres] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, op te maken bij staat.
2.3
De rechtbank heeft deze vorderingen van [eiseres] toegewezen.
2.4
Het hof [1] heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, behoudens voor zover de rechtbank voor recht heeft verklaard dat [verweerster] is gehouden de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Die vordering heeft het hof alsnog afgewezen.
Daartoe heeft het hof overwogen dat het de schade die [eiseres] als gevolg van de contractbreuk door [verweerster] heeft geleden, zal begroten aan de hand van een vergelijking tussen enerzijds de hypothetische situatie waarin de contractbreuk wordt weggedacht en anderzijds de werkelijke situatie. Het komt daarbij aan op een vergelijking tussen de kosten en opbrengsten van het (hypothetische) bouwproject dat [eiseres] met [verweerster] zou hebben uitgevoerd (hierna: het [verweerster]-project) en de kosten en opbrengsten van het in plaats daarvan (daadwerkelijk) door [eiseres] gerealiseerde project (hierna: het Apollo-project). (rov. 2.2-2.7)
Volgens het hof is de winst die [eiseres] op het Apollo-project heeft behaald, ruim hoger dan de winst die zij op het [verweerster]-project zou hebben behaald. Andere schade is niet aannemelijk gemaakt of niet gesteld. De conclusie is dan ook dat [eiseres] als gevolg van de wanprestatie van [verweerster] geen schade heeft geleden, maar juist voordeel heeft geboekt. (rov. 2.8)

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat voor zover het hof (in rov. 2.4) bij de berekening van de fictieve winst van [eiseres] op het [verweerster]-project is uitgegaan van een brutobedrag van € 509.136,--, zijn oordeel onbegrijpelijk is. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat het hier gaat om een nettobedrag, aldus de klacht.
3.1.2
Deze klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan de klacht aanvoert, is het hof bij de berekening van de fictieve winst van [eiseres] op het [verweerster]-project uitgegaan van een nettobedrag van € 509.136,-- (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5-3.6).
3.2.1
Onderdeel 1.2 neemt tot uitgangspunt dat het hof (in rov. 2.5) de opbrengst voor [eiseres] van het Apollo-project heeft berekend op € 9.300.000,-- en dat dit een brutobedrag is. Voor zover het hof zou hebben bedoeld dat hier sprake is van de netto-opbrengst van dit project, klaagt het onderdeel dat dit onbegrijpelijk is in het licht van het betoog van [eiseres] dat die netto-opbrengst moet worden bepaald op € 8.175.948,--. Ook klaagt het onderdeel dat onbegrijpelijk is de overweging van het hof (in rov. 2.5) dat het in de stellingen van [eiseres] onvoldoende aanknopingspunten ziet om de opbrengst naar beneden bij te stellen tot het door [eiseres] genoemde nettobedrag van € 8.175.948,--.
3.2.2
Deze klachten slagen. Het hof is kennelijk ervan uitgegaan dat het hiervoor in 3.2.1 genoemde bedrag van € 9.300.000,-- de netto-opbrengst en niet de bruto-opbrengst van het Apollo-project vormt. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien op grond waarvan het hof tot dit oordeel is gekomen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.8).
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ʼs-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 8.318,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
17 oktober 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4974.