ECLI:NL:HR:2025:1569

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/01964
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitrale vonnissen door de Russische Federatie in de zaak tegen Hulley Enterprises, Veteran Petroleum en Yukos Universal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Russische Federatie tegen de arbitrale vonnissen die waren uitgesproken in de arbitrageprocedures tussen de Russische Federatie en de vennootschappen Hulley Enterprises Limited, Veteran Petroleum Limited en Yukos Universal Limited (gezamenlijk aangeduid als HVY). De Russische Federatie vorderde de vernietiging van deze arbitrale vonnissen op grond van bedrog en strijd met de openbare orde. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, waaronder het arrest van 5 november 2021, geoordeeld dat een beroep op bedrog ook in een vernietigingsprocedure kan worden gedaan. In deze procedure heeft de Hoge Raad de eerdere arresten van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep van de Russische Federatie op bedrog in strijd was met de goede procesorde, omdat het beroep te laat was gedaan. De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof bevestigd en het cassatieberoep van de Russische Federatie verworpen. De Russische Federatie is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/01964
Datum17 oktober 2025
ARREST
In de zaak van
DE RUSSISCHE FEDERATIE,
zetelend te Moskou, Rusland,
EISERES tot cassatie,
hierna: de Russische Federatie,
advocaten (aangewezen door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag op de voet van art. 13 Advocatenwet): A.H.M. van den Steenhoven en M.A.M. Wagemakers,
tegen
1. HULLEY ENTERPRISES LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
hierna: Hulley,
2. VETERAN PETROLEUM LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
hierna: VPL,
3. YUKOS UNIVERSAL LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
hierna: YUL,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: HVY,
advocaten: T. Cohen Jehoram, J.W.M.K. Meijer en J.J. Valk.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest van 5 november 2021 in de zaak 20/01595 (ECLI:NL:HR:2021:1645);
b. het arrest in de zaak 200.303.103/01 van het gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2024.
De Russische Federatie heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
HVY hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van de Russische Federatie hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) HVY zijn, althans waren, aandeelhouder in Yukos Oil Company (hierna: Yukos), een in de Russische Federatie gevestigde oliemaatschappij. Yukos is op 1 augustus 2006 failliet verklaard en op 21 november 2007 uit het Russische handelsregister geschrapt.
(ii) HVY hebben in 2004 op de voet van art. 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest (
The Energy Charter Treaty, hierna: ECT) [1] arbitrageprocedures aanhangig gemaakt tegen de Russische Federatie (hierna: de arbitrageprocedures). HVY vorderden in de arbitrageprocedures dat de Russische Federatie veroordeeld zou worden om aan hen schadevergoeding te betalen. Zij legden daaraan ten grondslag dat de Russische Federatie in strijd met de ECT hun investeringen in Yukos had onteigend en had nagelaten deze investeringen te beschermen. De plaats van de arbitrages was Den Haag.
(iii) Het ingevolge het UNCITRAL-arbitragereglement benoemde scheidsgerecht (hierna: het scheidsgerecht) heeft in drie afzonderlijke
interim awards(hierna: de
interim awards) [2] geoordeeld over een aantal preliminaire verweren die de Russische Federatie had opgeworpen, onder meer met betrekking tot de bevoegdheid van het scheidsgerecht. In de
interim awardsheeft het scheidsgerecht bepaalde bevoegdheids- en ontvankelijkheidsverweren verworpen en ten aanzien van andere preliminaire verweren beslist dat het oordeel daarover zou worden aangehouden tot de inhoudelijke fase (
the merits phase) van het geding.
(iv) In drie afzonderlijke
final awards(hierna: de
final awards) [3] heeft het scheidsgerecht de nog resterende bevoegdheids- en ontvankelijkheidsverweren van de Russische Federatie verworpen, geoordeeld dat de Russische Federatie haar verplichtingen onder art. 13 lid 1 ECT heeft geschonden en de Russische Federatie veroordeeld aan HVY schadevergoeding te betalen ten bedrage van USD 8.203.032.751 (aan VPL), USD 1.846.000.687 (aan YUL) en USD 39.971.834.360 (aan Hulley).
2.2
In deze procedure vordert de Russische Federatie de vernietiging van de arbitrale vonnissen (de
interim awardsen de
final awards). De Russische Federatie heeft daartoe een beroep gedaan op diverse vernietigingsgronden, waaronder de grond dat de arbitrale vonnissen in strijd met de openbare orde tot stand zijn gekomen (art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, (oud) Rv [4] ).
2.3
De rechtbank [5] heeft de vordering toegewezen wegens het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst.
2.4
In hoger beroep heeft de Russische Federatie bij memorie van antwoord onder meer gesteld dat de arbitrale vonnissen ook in strijd zijn met de openbare orde omdat HVY in de arbitrageprocedures bedrog hebben gepleegd. Bij tussenarrest [6] heeft het gerechtshof Den Haag het bezwaar van HVY tegen deze nieuwe stellingen gegrond geacht. Bij eindarrest [7] heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de Russische Federatie afgewezen.
2.5
Bij arrest van 5 november 2021 [8] heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, de klacht van de Russische Federatie gegrond geacht dat een beroep op in een arbitrageprocedure gepleegd bedrog niet alleen in een herroepingsprocedure (art. 1068 Rv), maar ook in een vernietigingsprocedure (art. 1065 Rv) kan worden gedaan. In verband met het slagen van deze klacht heeft de Hoge Raad het volgende overwogen (voetnoten niet weergegeven):
“5.1.14 Ingevolge art. 1064 lid 5 (oud) Rv moeten de gronden die eiser aan de vordering tot vernietiging ten grondslag wil leggen, op straffe van verval van het recht daartoe in de inleidende dagvaarding worden opgenomen. In het arrest
[…]/[…]heeft de Hoge Raad geoordeeld dat art. 1064 lid 5 (oud) Rv zich op zichzelf niet ertegen verzet dat, naar aanleiding van het gevoerde verweer in het verdere verloop van het geding, of naar aanleiding van de beslissing van de eerste rechter, in hoger beroep een nadere uitwerking wordt gegeven van de bij inleidende dagvaarding aangevoerde gronden, en zo nodig een omissie wordt hersteld. De mogelijkheid om reeds bij dagvaarding aangevoerde gronden in hoger beroep nader uit te werken, of nieuwe feitelijke stellingen aan te voeren, is evenwel niet onbeperkt. Deze mogelijkheid wordt onder meer begrensd door de gewone regels geldend voor het hoger beroep, zoals art. 130 Rv. Daarnaast wordt die mogelijkheid begrensd door specifieke bepalingen die voorschrijven wanneer een bepaalde vernietigingsgrond (voor het eerst) moet worden ingeroepen, op straffe van verval van het recht daarop later alsnog een beroep te doen. Indien een dergelijke bepaling aan de orde is, zal telkens in een concreet geval beoordeeld moeten worden of een in de loop van de vernietigingsprocedure aangevoerde nieuwe feitelijke of juridische stelling, mede gelet op de eisen van een goede procesorde, met de strekking van een dergelijke bepaling in strijd komt.
5.1.15
Uit hetgeen hiervoor (…) is overwogen, volgt dat de herroepingsprocedure aan degene die meent dat het arbitrale vonnis op bedrog berust, een extra mogelijkheid geeft op die grond het vonnis in rechte aan te tasten, hetgeen in het bijzonder van belang is als de andere rechtsmiddelen, zoals de vordering tot vernietiging, reeds zijn uitgeput of de termijnen voor het instellen daarvan ongebruikt zijn verstreken op het moment dat het bedrog wordt ontdekt.
Dat die mogelijkheid in de tijd wordt beperkt door de termijn van drie maanden nadat het bedrog bekend is geworden (art. 1068 lid 2, eerste volzin, (oud) Rv), strekt ertoe dat de wederpartij na het ongebruikt verstrijken van die termijn ervan mag uitgaan dat het arbitrale vonnis niet langer blootstaat aan vernietiging als gevolg van herroeping. Deze termijn dient dus de rechtszekerheid. Indien evenwel reeds een vernietigingsprocedure aanhangig is waarin in de dagvaarding is betoogd dat het vonnis, of de wijze waarop het tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde, kan de wederpartij rekening houden met de mogelijkheid dat het arbitrale vonnis op die grond niet in stand zal blijven, en wordt het belang van de rechtszekerheid niet geschaad wanneer het beroep op de openbare orde in de loop van de vernietigingsprocedure nader wordt uitgewerkt met een beroep op bedrog.
De strekking van art. 1068 lid 2, eerste volzin, (oud) Rv brengt dan ook niet mee dat ook in een vernietigingsprocedure een beroep op bedrog binnen de in die bepaling genoemde termijn moet zijn gedaan, op straffe van verval van het recht daarop later alsnog een beroep te doen. Of in een vernietigingsprocedure in een later stadium alsnog een beroep op bedrog gedaan kan worden, moet voor het overige beoordeeld worden aan de hand van de hiervoor in 5.1.14 weergegeven regels.
5.1.16
Ten aanzien van de toepassing van art. 130 lid 1 Rv geldt dat telkens in een concreet geval beoordeeld moet worden of het aanvoeren van een nieuwe stelling ter onderbouwing van een reeds bij dagvaarding aangevoerde vernietigingsgrond, in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Daarbij kan onder meer van belang zijn wat de reden is voor het niet eerder aanvoeren van de nieuwe stelling.
Van de in art. 130 lid 1 Rv bedoelde strijd met de eisen van een goede procesorde kan onder meer sprake zijn indien in een geval als het onderhavige, waarin wordt gesteld dat het arbitrale vonnis onder invloed van bedrog tot stand is gekomen, de hiervoor bedoelde nadere uitwerking later wordt gegeven dan in de eerstvolgende conclusie of akte nadat het bedrog bekend is geworden.
(…)
5.1.18
In dit geval heeft de Russische Federatie gesteld dat zij na de datum van het vonnis van de rechtbank bedrog aan de zijde van HVY heeft ontdekt, en heeft zij daarop een beroep gedaan in de eerstvolgende conclusie van haar zijde in het hoger beroep (de memorie van antwoord). De vraag of deze door de Russische Federatie in de memorie van antwoord gegeven nadere uitwerking van de reeds bij inleidende dagvaarding ingeroepen vernietigingsgrond in strijd is met de eisen van een goede procesorde zoals bedoeld in art. 130 lid 1 Rv, heeft het hof niet behandeld.”
De Hoge Raad heeft de arresten van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof).
2.6
Het hof [9] heeft opnieuw het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de Russische Federatie afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“6.4. De Russische Federatie heeft voor het eerst in hoger beroep aangevoerd dat HVY (procedureel) bedrog hebben gepleegd in de arbitrageprocedures, onder verwijzing naar nieuwe stukken. Dit beroep op bedrog is geplaatst in het kader van de vernietigingsgrond van strijd met de openbare orde en is aangemerkt als een nadere uitwerking daarvan. Het beroep op bedrog is na verwijzing verder uitgewerkt, waarbij weer nieuwe stukken zijn ingediend. HVY hebben zich hiertegen verzet, zowel voor als na verwijzing.
6.5.
Uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in rov. 5.1.14, 5.1.15 en 5.1.16 van zijn arrest in deze zaak, blijkt dat het hof moet nagaan of het beroep op bedrog en de verdere uitwerking die de Russische Federatie daaraan heeft gegeven, zijn gebleven binnen de grenzen van de gewone regels die gelden voor het hoger beroep, waaronder de twee-conclusieregel en de eisen van de goede procesorde (art. 130 lid 1 Rv). Wat betreft de goede procesorde is onder meer van belang of de nadere uitwerking later is gegeven dan in de eerstvolgende conclusie of akte nadat het bedrog bekend is geworden. Het hof is van oordeel dat het beroep van de Russische Federatie op bedrog in strijd is met de goede procesorde en legt hierna uit waarom.
6.6.
Het beweerde bedrog heeft volgens de stellingen van de Russische Federatie betrekking op het indienen van valse verklaringen, het achterhouden van documenten die relevant zijn voor cruciale geschilpunten in de arbitrages en het doen van geheime betalingen aan een van HVY’s voornaamste getuigen.
(…)
6.8.
Uit de stellingen van de Russische Federatie volgt dat zij in 2015 en/of 2016, tijdens de procedure in eerste aanleg, het beweerde bedrog in de arbitrages heeft ontdekt. In haar memorie van antwoord in hoger beroep van 28 november 2017 bevestigt de Russische Federatie dit:
(…)
6.9.
Het hof kan uit deze eigen stellingen van de Russische Federatie niet anders opmaken dan dat de Russische Federatie het beweerde bedrog reeds in eerste aanleg bekend was of is geworden. Daaraan doet niet af of de Russische Federatie later de beschikking heeft gekregen over aanvullende documenten en verklaringen die de stelling kunnen ondersteunen dat sprake is van bedrog. Desondanks heeft de Russische Federatie in eerste aanleg daarop geen beroep gedaan bij het uitwerken van de aangevoerde vernietigingsgronden. De Russische Federatie heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat zij daartoe niet in staat was of dat anderszins een toereikende reden vormt voor het achterwege laten daarvan. Naar het oordeel van het hof is het in strijd met de goede procesorde om deze uitwerking pas te geven bij memorie van antwoord in hoger beroep, hoewel dit al in eerste aanleg mogelijk – en daarmee geboden – was. De herstelfunctie van het hoger beroep houdt niet in dat een ontijdig beroep op bedrog alsnog als tijdig moet worden aangemerkt. Het beroep op bedrog behoort daarom buiten beschouwing te blijven.
6.10.
Met het voorgaande is gegeven dat de arbitrale vonnissen niet vanwege bedrog behoren te worden vernietigd. Over de andere aangevoerde vernietigingsgronden en de uitwerking daarvan is reeds definitief beslist. Dit brengt mee dat het hof eenzelfde beslissing zal geven als het hof Den Haag bij het eindarrest van 18 februari 2020 heeft gedaan.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof Hulley en VPL ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, indien Hulley en VPL zijn opgehouden te bestaan na de statutaire zetelverplaatsing van deze vennootschappen tijdens het hoger beroep.
3.1.2
Het onderdeel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder
3.3-3.5.
3.2.1
Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 6.5-6.9, waarin het hof heeft geoordeeld dat het (bij memorie van antwoord in hoger beroep gedane) beroep van de Russische Federatie op bedrog in strijd met de goede procesorde is en daarom buiten beschouwing dient te blijven.
3.2.2
In de door onderdeel 2 bestreden rov. 6.5-6.9 heeft het hof, overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad in rov. 5.1.14-5.1.18 van zijn arrest van 5 november 2021 heeft overwogen (zie hiervoor in 2.5), beoordeeld of het beroep op bedrog in strijd is met de eisen van een goede procesorde als bedoeld in art. 130 lid 1 Rv. Tegen een beslissing van de rechter op grond van art. 130 lid 1 Rv staat geen rechtsmiddel open (art. 130 lid 2 Rv). Hierop stuiten de klachten van onderdeel 2 af.
3.3
De onderdelen 3 tot en met 8 zijn voorgesteld onder de voorwaarde dat enige klacht van onderdeel 1 of 2 slaagt. Hiervoor in 3.1.1-3.2.2 is gebleken dat deze voorwaarde niet is vervuld. De onderdelen 3 tot en met 8 behoeven daarom geen behandeling.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Russische Federatie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HVY begroot op € 16.410,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Russische Federatie deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
17 oktober 2025.

Voetnoten

1.Verdrag inzake het Energiehandvest, Lissabon, 17 december 1994, Trb. 1995, 108.
2.Hulley Enterprises v. The Russian Federation, PCA Case No. 226, Interim Award on Jurisdiction and Admissibility, 30 november 2009; Yukos Universal v. The Russian Federation, PCA Case No. 227, Interim Award on Jurisdiction and Admissibility, 30 november 2009; Veteran Petroleum v. The Russian Federation, PCA Case No. 228, Interim Award on Jurisdiction and Admissibility, 30 november 2009.
3.Hulley Enterprises v. The Russian Federation, PCA Case No. 226, Final Award, 18 juli 2014; Yukos Universal v. The Russian Federation, PCA Case No. 227, Final Award, 18 juli 2014; Veteran Petroleum v. The Russian Federation, PCA Case No. 228, Final Award, 18 juli 2014.
4.In deze procedure tot vernietiging van de arbitrale vonnissen is van toepassing het Vierde Boek (‘Arbitrage’) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat gold tot 1 januari 2015; zie HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645, rov. 3.2.
5.Rechtbank Den Haag 20 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4229.
6.Gerechtshof Den Haag 25 september 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2476.
7.Gerechtshof Den Haag 18 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:234.
8.HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645.
9.Gerechtshof Amsterdam 20 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:351.