ECLI:NL:HR:2025:1573

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/00349
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding griffierecht in belastingzaak na overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 december 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had een beschikking gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd.

Belanghebbende had in cassatie verzocht om vergoeding van het griffierecht dat hij bij de Rechtbank had betaald. Het Hof had geoordeeld dat de Rechtbank niet verplicht was om dit griffierecht te vergoeden, omdat het beroep van belanghebbende ongegrond was verklaard. Het Hof stelde dat de toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting niet leidde tot een recht op vergoeding van het griffierecht.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het middel van belanghebbende slaagt. In een eerder arrest van 31 mei 2024 heeft de Hoge Raad bepaald dat de vergoeding van griffierecht niet afhankelijk kan zijn van de duur van de procedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende vóór de datum van het arrest had verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien de redelijke termijn was overschreden, had belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht dat hij had betaald bij de Rechtbank.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie en voor het Hof aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00349
Datum17 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ZAANSTAD
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 december 2023, nr. 23/492, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 22/2103) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van het middel

2.1.1
Voor het Hof was in geschil of het door belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht aan belanghebbende diende te worden vergoed.
2.1.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank niet hoefde over te gaan tot vergoeding van het griffierecht. Het Hof heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard. De omstandigheid dat aan belanghebbende op zijn verzoek een schadevergoeding is toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, leidt volgens het Hof niet tot vergoeding van griffierecht.
2.2
Het tegen dit oordeel van het Hof gerichte middel slaagt. In zijn arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aanleiding tot het vergoeden van griffierecht niet kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de behandeling van het beroep, na het instellen daarvan, onredelijk lang heeft geduurd. De Hoge Raad is daarmee teruggekomen van eerdere rechtspraak over deze kwestie. [1] Bij wijze van overgangsrecht heeft de Hoge Raad daarbij bepaald dat in een zaak waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dat arrest heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, en (ii) de redelijke termijn voor die fase van de procedure op de datum van het arrest is overschreden, een aanspraak op vergoeding van griffierecht wordt geëerbiedigd. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank vóór 31 mei 2024 verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep. Naar de Rechtbank in cassatie onbestreden heeft aangenomen, is die termijn overschreden op 12 april 2023, dus eveneens vóór 31 mei 2024. Daarom had belanghebbende recht op vergoeding van het bij de Rechtbank betaalde griffierecht.

3.Slotsom

Gelet op wat hiervoor in 2.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De heffingsambtenaar dient alsnog te worden veroordeeld tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht in verband met de door hem bij de Rechtbank gevoerde procedure.

4.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad in de kosten van het geding voor het Hof.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissing over het griffierecht,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 138,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 136 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 50,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.14.1.