Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2024. De verdachte, geboren in 1965, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor heling van een elektrische fiets en een elektrische step, zoals omschreven in artikel 416.1.a van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, M. Kuipers, had een cassatiemiddel ingediend, waarin hij stelde dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de goederen niet wist en/of kon vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen. De advocaat-generaal, P.M. Frielink, concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.