ECLI:NL:HR:2025:1645

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
24/01747
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak over medeplichtigheid aan witwassen via telefoon bij WhatsApp-fraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die medeplichtig werd geacht aan witwassen door zijn telefoon ter beschikking te stellen aan een ander, die vervolgens betrokken was bij WhatsApp-vriend-in-noodfraude. De aangeefster, M. [aangeefster], had op 14 juli 2020 een bedrag van € 1.998,84 overgemaakt naar een rekening die aan de telefoon van de verdachte was gekoppeld. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de motivering van de toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de vordering van de benadeelde partij toereikend had gemotiveerd en dat de verdachte zich als medeplichtige had gedragen door zijn telefoon ter beschikking te stellen zonder vragen te stellen over de bedoelingen van de medeverdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep en constateert dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01747 J
Datum11 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 april 2024, nummer 22-001703-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten E.A. Blok en J. Vermaat bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij M. [aangeefster] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over (de motivering van) de beslissing van het hof op de vordering van de benadeelde partij M. [aangeefster] .
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 1] en één of meerdere onbekend gebleven personen op verschillende tijdstippen in de periode van 15 januari 2020 tot en met 15 juli 2020 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging van meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben verborgen en/of hebben verhuld en/of
- hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen en/of hebben omgezet en/of
- gebruik hebben gemaakt
terwijl zij wisten, dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte, op 14 juli 2020 te [plaats] opzettelijk middelen heeft verschaft,
immers heeft verdachte zijn telefoon ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] .”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020 met nr. PL 1700-2020225922-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 14 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 14 juli 2020 kwamen wij ter plaatse bij [A] , [a-straat 1] in [plaats] . De bedrijfsleider vertelde ons het volgende:
Bij een pinautomaat in het casino was een jongen opvallend lang geld aan het opnemen. Ik zag dat de jongen al het muntgeld in zijn donkerkleurige schoudertasje deed. Ik sprak de jongen aan, vervolgens draaide de jongen zich om en rende het Casino uit. Bij de uitgang kon de jongen worden tegengehouden door een medewerker van de beveiliging. Buiten op straat ontstond een worsteling. De jongen heeft zich los kunnen rukken en is weggerend. Tijdens de worsteling heeft de jongen zijn shirt en vest achtergelaten, alsmede zijn schoudertasje.
Wij verbalisanten zagen op de camerabeelden dat de jongen zijn telefoon tegen de pinterminal houdt en dat er vervolgens muntgeld uit de pinautomaat komt.
[betrokkene 1] verklaarde dat de jongen nog gebeld had naar het Casino. Het telefoonnummer waarmee de jongen heeft gebeld is: [telefoonnummer] .
[betrokkene 1] heeft aan ons 5 pinbonnen overhandigd. De transactienummers zijn:
02079909, 02079907, 02079911, 01079895 en 01079893. Op het politiebureau hebben wij verbalisanten het geld uit het schoudertasje geteld. Totaal muntgeld: 1599,90 euro. Totaal biljetten: 55 euro. Totaalbedrag: 1654,90 euro.
(...)
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2020 met nr. 2010281505.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 32 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit onderzoek in de mij beschikbare systemen en de gevorderde saldo- en transactiegegevens bleek dat de [rekeningnummer] in de periode van 12 juli 2020 tot en met 15 juli 2020 zesmaal gebruikt was voor zogenaamde ‘whatsapp fraude’.
Het schadebedrag van de aangifte van M. [aangeefster] bedroeg € 3.398,84. Van dit schadebedrag werd € 1.998,84 overgemaakt naar [rekeningnummer] .
Uit de gevorderde saldo- en transactiegegevens bleek dat de opnames bij [A] op 14 juli 2020 gedaan werden nadat [aangeefster] € 1.998,84 had overgemaakt naar de rekening.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2020 met nr. 2010281145.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 72 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 3 september 2020 werd aangifte gedaan door Margriet [aangeefster] , [geboortedatum] 1953, ter zake whatsapp fraude.
Op 14 juli 2020 had zij via de chatapp “whatsapp” berichten ontvangen van een persoon welke zich voordeed als haar zoon. In de berichten vroeg haar zoon of zij tweemaal een bedrag wilde voorschieten. Zij ontving hiervoor betaalverzoeken welke zij betaalde. Later ontdekte zij dat haar zoon de berichten niet aan haar gezonden had.
Zij boekte € 1.998,84 over naar [rekeningnummer] .
Door de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens gevorderd van [rekeningnummer] . Uit deze gegevens bleek dat [aangeefster] op 14 juli 2020 om 14:17 uur € 1.998,84 overmaakte naar de rekening. Hierdoor steeg het saldo naar € 1.998,94.
Vervolgens vonden de volgende opnames plaats:
14-07-2020 15:16 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:16 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 15:17 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:17 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 15:18 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:18 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 15:19 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:19 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 15:20 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 15:21 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 16:08 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 16:09 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 16:09 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 16:10 -100.0 [rekeningnummer]
14-07-2020 16:11 -100.0 [rekeningnummer] [B]
14-07-2020 17:32 -100.15 [rekeningnummer] [C]
Na deze opnames betrof het saldo € 0,79.”
3.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 juli 2020, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een onbekende vierde man, in een auto naar het centrum van [plaats] , in de buurt van het casino is gereden. De verdachte heeft zijn telefoon toen aan [medeverdachte 1] gegeven, die handelingen met de telefoon van de verdachte heeft verricht.
Achteraf is uit onderzoek gebleken dat een van de slachtoffers van zogenaamde Vriend-In-Nood-fraude (VIN-fraude), aangeefster M. [aangeefster] , die dag om 14:17 uur € 1.998,84 op een Bunqrekening had gestort en dat de telefoon van de verdachte zeven minuten daarna aan diezelfde Bunqrekening werd gekoppeld. Het kan niet anders dan dat dat koppelen de handeling is geweest die [medeverdachte 1] met de telefoon van de verdachte heeft verricht. De verdachte heeft verklaard dat hij hierover geen vragen heeft gesteld aan [medeverdachte 1] , en ook niet heeft gevraagd waarom er nu opeens met zijn telefoon in het Casino gepind moest worden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn telefoon ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 1] , zich laten gebruiken om crimineel geld wit te wassen. De verdachte had moeten vermoeden dat het niet in de haak was wat er met zijn telefoon gebeurde. Door desondanks zonder vragen te stellen zijn telefoon beschikbaar te stellen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden en derhalve heeft hij zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan witwassen.”
3.2.4
Bij de stukken bevindt zich een ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij. Dat verzoek houdt onder meer in:
“3 Strafbaar feit
3.1 Hoe is uw schade ontstaan?
Oplichting per sms
3.2
Datum of periode strafbaar feit
12 juli 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 14 juli 2020)
3.3
Plaats strafbaar feit
[plaats]
4 Geleden schade
(...)
4A Materiële en/of verplaatste schade
(...)
Omschrijving materiële/verplaatste schade Bedrag Bijlage
1998,84 1
1400,- 2
(...)
4E Verzoek tot schadevergoeding
Bedrag
Totaal materiële schade 4 A 3398,84
(...)
Totaal niet-vergoede schade € 3.398,84.”
3.2.5
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“Benadeelde Partij
22. Primair, afwijzen gezien verzoek tot vrijspraak.
23. Mocht u daaraan voorbij gaan, dan dient alleen gekeken te worden naar de vordering door [aangeefster] , maar zij heeft vordering niet gehandhaafd in hoger beroep. Die vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
24. Mocht u daaraan op enige wijze voorbijgaan, wil ik erop wijzen, dat een groot deel van het bedrag dat uiteindelijk gepind is, verloren werd door [medeverdachte 2] (ruim 1600 euro) en in beslag genomen is door de politie. En dat het uiteindelijke benadelingsbedrag dan ook veel lager zou moeten zijn, dan is aangenomen door de KR. Nogmaals, ongeveer 400 euro.”
3.2.6
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.998,84 . Het hof heeft hierover overwogen:
“Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.998,84 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Net als bij de vordering van [betrokkene 2] is overwogen, geldt voor het andere door [aangeefster] gevorderde bedrag dat de verdachte daaraan niet kan worden gekoppeld, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dat deel van de vordering tot schadevergoeding.”
3.3
Artikel 361 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.8.6.)
3.4.1
Voor zover het cassatiemiddel een beroep doet op het motiveringsvoorschrift van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv, miskent het dat die bepaling niet het oog heeft op een over de vordering van de benadeelde partij ingenomen standpunt (vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762).
3.4.2
Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij een bedrag van € 1.998,84 heeft overgemaakt naar [rekeningnummer] , dat kort daarna de telefoon van de verdachte – die hij aan zijn [medeverdachte 1] had gegeven – aan diezelfde rekening is gekoppeld en dat [medeverdachte 1] van deze rekening nagenoeg hetzelfde bedrag heeft gepind. Mede op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat de benadeelde partij € 1.998,84 aan materiële schade heeft geleden en dat de vordering van de benadeelde partij op de verdachte voor datzelfde bedrag hoofdelijk wordt toegewezen. Deze beslissing is toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af de enkele namens de verdachte aangevoerde stelling dat het uiteindelijke benadelingsbedrag veel lager zou moeten zijn omdat door een andere mededader, [medeverdachte 2] , een deel van het gepinde geld verloren werd en dat geld door de politie in beslag is genomen, nu niet nader is onderbouwd dat dit in beslag genomen geld al ten goede van de benadeelde partij is gekomen.
3.5
Het cassatiemiddel faalt.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf bestaande uit een werkstraf van twintig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 november 2025.