Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2023. De verdachte, geboren in 1992, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof om een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. De advocaat J.T.H.M. Mühren heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van twee weken. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet had gemotiveerd, wat in strijd is met de vereisten van artikel 6:6:5.1 jo. 6:6:21.1 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor volgde een (partiële) vernietiging van de beslissing van het hof en werd de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Daarnaast constateerde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.