Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve opmerking over de duur van de opgelegde bijkomende straf
4.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor verkrachting en feitelijke aanranding van eerbaarheid, gepleegd door een huisarts. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde ontzetting uit het recht om het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep uit te oefenen, maar de Hoge Raad heeft deze conclusie niet gevolgd.
De Hoge Raad heeft ambtshalve opgemerkt dat hij zijn bevoegdheid tot ambtshalve cassatie op grond van artikel 440 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering tegenwoordig bijzonder spaarzaam toepast. Dit is in het licht van de beperkte capaciteit om cassatieberoepen te behandelen en de noodzaak om strafzaken binnen een aanvaardbare termijn af te doen. De Hoge Raad benadrukt dat het in de rede ligt om de behandeling in cassatie te concentreren op ingediende klachten, en dat het achterwege blijven van een klacht kan berusten op een weloverwogen keuze van de verdachte.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de samenhang met een andere zaak (24/01111) is opgemerkt. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de wettelijke maximumduur van bijkomende straffen en de rol van ambtshalve cassatie in strafzaken.