Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 december 2023. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep veroordeeld voor belaging op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De opgelegde straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de strafoplegging niet toereikend was gemotiveerd, vooral gezien zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn verblijf in het buitenland vanwege de oprichting van een bedrijf in Marokko. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet verplicht was om de voorlopige gedachten over de taakstraf met de verdediging te delen, en dat de motivering van de strafoplegging voldoende was. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.