In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2023. De verdachte was betrokken bij de voorbereiding en vervaardiging van methamfetamine in drugslabs in Friesland en Groningen, en werd ook beschuldigd van het lozen van afvalstoffen in een sloot naast het drugslab. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde in hoger beroep dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugslabs en het lozen van afvalstoffen. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, maar deze leidden niet tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de lozing van afvalstoffen en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het in vereniging opzettelijk lozen van stoffen in strijd met de Waterwet. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en negen maanden. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.