Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een 21-jarige verdachte die in 2022 in Curaçao meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van een vriend van zijn moeder, die kort daarvoor zijn moeder had mishandeld. De verdachte werd aangeklaagd voor doodslag op basis van artikel 2:259 van het Strafwetboek van Curaçao. Tijdens de cassatieprocedure heeft de advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en elf maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.