Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 maart 2025 is gewezen. De verdachte, geboren in 2004, is beschuldigd van poging tot doodslag, gepleegd in 2021 in Amersfoort. Tijdens een poging om een ander te beroven van geld en softdrugs, heeft de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes in de armen, buik en borstkas gestoken. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J. Visscher. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan op 25 november 2025, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.