Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
18 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 juni 2023. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor het opzettelijk in voorraad hebben van namaak merkschoenen en namaak AirPods, in strijd met artikel 337.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie verweer gevoerd tegen de bewijsuitsluiting vanwege een onrechtmatige doorzoeking van een zeecontainer. Het hof had geoordeeld dat de verhuurder van de zeecontainer gerechtigd was toestemming te geven voor de doorzoeking en dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daarnaast was er een bewijsklacht over de opzet, waarbij de vraag was of uit de bewijsmiddelen kon volgen dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de waren. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad heeft echter geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.