Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 februari 2024. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat H.M.W. Daamen. De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van het verkopen van 'videopacks' via internet, die in verband stonden met opruiing en de verspreiding van kinderporno en dierenporno.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het geval omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden en er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat in een samenhangende strafzaak, die onder nummer 24/00675 aanhangig is, de redelijke termijn eveneens is overschreden en dat daar zal worden beoordeeld of compensatie nodig is.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.