Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van een beslag op telefoons van de klager. Dit beslag vond plaats op basis van een Europees onderzoeksbevel van de Belgische autoriteiten. De klager heeft een klaagschrift ingediend, maar de rechtbank Midden-Nederland heeft dit klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn van 14 dagen na kennisgeving van het beslag. De klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank niet begrijpelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager op 9 januari 2024 of kort daarna op de hoogte was van het beslag, maar heeft niet vastgesteld of de klager ook op de hoogte was van de termijn van 14 dagen waarbinnen het klaagschrift moest worden ingediend. De mededeling van de raadsvrouw ter zitting gaf geen duidelijkheid over de inhoud van de kennisgeving en de termijn. Hierdoor is de Hoge Raad van mening dat de klager niet op de juiste wijze is geïnformeerd over zijn rechtsmiddelen.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze beslissing is genomen op 4 februari 2025, waarbij de vice-president M.J. Borgers als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.