Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2023. De verdachte, geboren in 1977, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, zoals omschreven in artikel 420ter jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat D.R. Kops heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot vijftien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.