Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2023. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg vrijgesproken van medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen, zoals bedoeld in artikel 420ter jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen, die zich richtten op de motivering van het bewezenverklaarde, niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad bevestigde dat de opvatting dat voor bewezenverklaring van medeplegen gewoontewitwassen vereist is dat de verdachte een gronddelict heeft medegepleegd, geen steun vindt in het recht. De bewezenverklaring was voldoende gemotiveerd en steunde op de bewijsvoering van het hof. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar verwerpt het beroep voor het overige.