Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte, geboren in 1988, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat P. van Dongen een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vordering tot tenuitvoerlegging is toegewezen. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 6:6:5.1 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd moet zijn. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.