Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
28 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de transitievergoeding in het arbeidsrecht. De werknemer, die in juni 2011 in dienst trad bij de werkgever, beëindigde zijn arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2017, maar trad op 1 maart 2018 opnieuw in dienst. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wat door de kantonrechter werd toegewezen op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) per 1 december 2023, met een transitievergoeding van € 12.683,02. Het hof vernietigde deze beschikking en kende een hogere transitievergoeding van € 14.346,37 toe, maar bevestigde de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De werknemer stelde dat bij de berekening van de transitievergoeding ook het eerdere dienstverband meegeteld moest worden, omdat dit volgens hem in strijd was met de wet en de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad oordeelde echter dat de transitievergoeding alleen verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd. Aangezien de werknemer zijn eerste arbeidsovereenkomst zelf had beëindigd, was de samentellingsregel niet van toepassing. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en oordeelde dat de eerdere arbeidsovereenkomsten die door de werknemer zijn beëindigd, niet meetellen voor de berekening van de transitievergoeding. De werknemer werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.