ECLI:NL:HR:2025:1852

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
24/03949
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaarde verbonden aan schadevergoeding in erfpachtkwestie

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van [erflaatster 1] en het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) over de voorwaarde die aan een schadevergoeding is verbonden. De erfgenamen, die procederen voor zichzelf en als gevolmachtigd vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Dit vonnis bepaalde dat OLB een bedrag van USD 3.207,26 aan de erfgenamen moest betalen, maar alleen onder de voorwaarde dat de erfgenamen tegelijkertijd de eigendom van een perceel grond aan OLB zouden overdragen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat deze voorwaarde onterecht was. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het Hof voor zover het de voorwaarde betreft en oordeelt dat OLB de schadevergoeding moet betalen zonder dat de erfgenamen hun eigendom hoeven over te dragen. De Hoge Raad heeft ook de proceskosten aan OLB opgelegd, die deze binnen veertien dagen moet voldoen. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen erfgenamen en het openbaar lichaam in kwesties van erfpacht en schadevergoeding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03949
Datum5 december 2025
ARREST
In de zaak van
[verzoeker], wonende in Nederland,
procederend voor zichzelf, alsmede ten behoeve van de gemeenschap en tevens als gevolmachtigd vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster 1], zijnde:
- de erfgenamen van [erflater 2], laatstelijk wonende in Bonaire,
- de erfgenamen van [erflaatster 3], laatstelijk wonende in Nederland,
- [erfgenaam 1], wonende in Curaçao,
- [erfgenaam 2], wonende in Nederland,
- [erfgenaam 3], wonende in Nederland,
- [erfgenaam 4], wonende in Bonaire,
VERZOEKERS tot cassatie,
hierna: [de erven],
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
gevestigd te Kralendijk, Bonaire,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: OLB,
advocaat: J.W.H. van Wijk.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak AR 67 van 2016 van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 augustus 2017 en 21 februari 2018;
b. de vonnissen in de zaak AR 67/2016 BON20160068 BON2018H00011 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 5 februari 2019, 30 juli 2019, 29 september 2020, 29 juni 2021, 25 januari 2022, 21 november 2023, en 30 juli 2024.
[de erven] hebben tegen de vonnissen van het hof beroep in cassatie ingesteld.
OLB heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor OLB toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.E. Bartels strekt:
- tot vernietiging van het eindvonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 juli 2024, doch uitsluitend wat betreft het oordeel dat het OLB wordt veroordeeld tot betaling aan [de erven] van een bedrag van USD 3.207,26 wegens ontvangen erfpachtcanons, onder de voorwaarde dat [de erven] de eigendom van het perceel gelijktijdig overdragen aan het OLB;
- tot afdoening van de zaak op de wijze zoals in 4.24 en 4.25 van de conclusie uiteen is gezet; en
- tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De advocaat van [de erven] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de erven] zijn de erfgenamen van de in 2003 overleden [erflaatster 1], geboren [erflaatster 1] (hierna: [erflaatster 1]).
(ii) In 1959 heeft de grootvader van [erflaatster 1] aan haar een perceel grond [het perceel] (hierna: het perceel) verkocht en geleverd.
(iii) Bij notariële akte van 10 mei 1995 heeft de rechtsvoorganger van OLB abusievelijk onbevoegd het perceel in erfpacht uitgegeven aan een derde. Die derde heeft een woning gebouwd op het perceel. Deze woning en het recht van erfpacht zijn nadien doorverkocht.
(iv) In 1996 heeft (een familielid van) [erflaatster 1] bij de rechtsvoorganger van OLB geprotesteerd tegen de gang van zaken rondom de uitgifte van het recht van erfpacht op het perceel. In de jaren daarna zijn er diverse contacten geweest tussen familieleden van [erflaatster 1] en de rechtsvoorganger van OLB over de ontstane situatie. In 2014 is de kwestie ook voorgelegd aan de Nationale ombudsman. Dit alles heeft niet geleid tot een voor partijen bevredigende oplossing.
2.2
[de erven] vorderen in dit geding, samengevat en voor zover in cassatie van belang, dat OLB wordt bevolen om binnen een door de rechter te bepalen termijn het perceel te (laten) ontruimen en geheel leeg en vrij aan [de erven] ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3
Het gerecht heeft de vordering van [de erven] afgewezen.
2.4
In rov. 2.3 van zijn tussenvonnis van 29 juni 2021 heeft het hof overwogen dat [de erven] hun eis hebben aangevuld met een subsidiaire vordering tot schadevergoeding.
In zijn eindvonnis heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, OLB veroordeeld “tot betaling aan [de erven] van US$ 61.000 en US$ 3.207,26, onder de voorwaarde dat [de erven] de eigendom van het perceel (…) gelijktijdig overdragen aan OLB”.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 2A van het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de beslissing van het hof om aan de veroordeling van OLB tot betaling van twee geldbedragen de voorwaarde te verbinden dat [de erven] de eigendom van het perceel gelijktijdig overdragen aan OLB.
3.1.2
Het onderdeel treft doel voor zover het opkomt tegen de beslissing van het hof om aan de veroordeling van OLB tot betaling van US$ 3.207,26 de voorwaarde te verbinden dat [de erven] de eigendom van het perceel gelijktijdig overdragen aan OLB. Uit rov. 2.5 van het tussenvonnis van 29 juni 2021 in verbinding met rov. 2.4 van het tussenvonnis van 25 januari 2022 en rov. 2.2 van het eindvonnis volgt dat het hof dit bedrag, dat ziet op hetgeen OLB sinds 1995 aan canon heeft ontvangen, heeft toegewezen als winstafdracht in de zin van art. 6:104 BW. Niet valt in te zien waarom aan toewijzing van dat bedrag de voorwaarde zou worden verbonden dat [de erven] de eigendom van het perceel overdragen aan OLB.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna vermeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 30 juli 2024, voor zover aan de veroordeling van OLB tot betaling aan [de erven] van US$ 3.207,26 de voorwaarde is verbonden dat [de erven] de eigendom van [het perceel] gelijktijdig overdragen aan OLB;
- veroordeelt OLB in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de erven] begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien OLB deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
5 december 2025.