De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 359 lid 3 Sv, dat staat in de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
- Artikel 423 lid 1 Sv, dat staat in Titel II van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering:
“Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.”
- Artikel 511e lid 1, aanhef en onder a, Sv:
“Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
a. de rechtbank naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; (…).”
- Artikel 511f Sv:
“De rechter kan de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.”
- Artikel 511g Sv:
“1. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld.
2. Titel II van het derde Boek is van overeenkomstige toepassing (...).”
2.4.2Als de meervoudige kamer van het hof een mondeling vonnis bevestigt dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend en dat wat betreft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – in overeenstemming met de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcrt. 1996, 197) – verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is het hof niet gehouden de inhoud van die stukken alsnog in zijn uitspraak op te nemen. Uit de bewoordingen van artikel 359 lid 3 Sv volgt echter dat met zo’n opgave niet kan worden volstaan als op de terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de betrokkene of zijn raadsman de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is betwist en in verband daarmee gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering is bepleit.