ECLI:NL:HR:2025:1870

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
23/02205
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1987 is geboren. De politierechter had eerder een bedrag van € 6415,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld, maar de betrokkene heeft in hoger beroep betoogd dat deze schatting niet voldoende onderbouwd was. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof de uitspraak van de politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, omdat de inhoud van de bewijsmiddelen die ten grondslag lagen aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet in de uitspraak was opgenomen. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de beslissing moet steunen op de inhoud van bewijsmiddelen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02205 P
Datum9 december 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 mei 2023, nummer 20-000166-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft de advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het hof het vonnis van de politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, omdat daarin niet de inhoud van de bewijsmiddelen is opgenomen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, terwijl in hoger beroep afwijzing dan wel matiging van de ontnemingsvordering is bepleit.
2.2.1
Het mondeling vonnis van de politierechter is op grond van artikel 378 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
“De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
1. een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, met dossiernummer PL2100-2019011208, afgesloten d.d. 26 februari 2019, aantal doorgenummerde bladzijden: 132.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden;
2. een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant [verbalisant] , d.d. 9 oktober 2019, onder meer inhoudende een berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 6415,- (...).”
2.2.2
De aantekening van het mondeling vonnis in dat proces-verbaal houdt onder meer in:
“Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De hiervoor onder 1 en 2 genoemde processen-verbaal, onder andere inhoudende:
een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant [verbalisant] , d.d. 9 oktober 2019, onder meer inhoudende een berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beoordeling
De vordering is tijdig ingediend. Op grond van de bewijsmiddelen is de politierechter van oordeel dat [betrokkene] voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van soortgelijke feiten als de feiten terzake waarvan betrokkene is veroordeeld.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de vordering, op basis van de voorliggende stukken, dient te worden gematigd. Naast de bewezenverklaarde feiten kunnen ook andere strafbare feiten meegenomen worden bij het vaststellen van het bedrag dat ontnomen dient te worden. Uit de berekening zoals deze is overgelegd dienen de laatste 4 genoemde posten van respectievelijk € 240,= , € 390,=, € 650,= en € 200,= in mindering te worden gebracht op de vordering ten bedrage van € 6415,=. Dit is een totaal bedrag van € 1480,=. Onvoldoende aannemelijk is dat deze personen in de periode zoals bewezenverklaard, van veroordeelde drugs hebben gekocht. In de berekening dient vervolgens een bedrag aan inkoopkosten in mindering te worden gebracht op het bedrag van € 4935,= (€ 6415,= minus € 1480,=). De politierechter stelt dit bedrag vast op 50% van € 4935,=. De politierechter stelt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel gelet op het voorgaande dan ook vast op € 2467,50.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2023 heeft de raadsman daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De ontneming
Primair standpunt:
Afwijzen gelet op het feit dat cliënt moet worden vrijgesproken van het dealen van cocaïne/ heroïne.
Subsidiair standpunt:
Matigen van door de politierechter geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De berekening:
De berekening van het WVV door de politie is een uiterst summiere. Die berekening van het bedrag van EUR 6415 is ook een onjuiste omdat verklaringen van afnemers zijn betrokken waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij binnen de tenlastegelegde periode verdovende middelen hebben gekocht van cliënt. Ook kan van sommige in de lijst genoemde afnemers überhaupt niet worden vastgesteld dat zij van cliënt hebben gekocht.
Genoemd wordt de naam [naam 1] . Daarvan zit geen verklaring in het dossier. Uit het overzicht van 168 contacten van de witte Nokia blijkt onder nummer 13 het volgende na contact door de politie met deze gebruiker:
"gebruikte van alles. Gehoord om student."
De verkoop van 20 bolletjes gedurende een half jaar kan hieruit niet worden afgeleid. Het bedrag van EUR 200,= dient dus in mindering te worden gebracht.
Genoemd wordt de naam [naam 2] . Ook hiervan bevindt zich geen verklaring in het dossier. Onder nummer 136 en 137 wordt twee maal de naam [naam 2] genoemd. [naam 2] komt niet in de lijst voor. Het is daarom onduidelijk waarop het bedrag van EUR 650,- is gebaseerd en kan niet worden meegenomen in de berekening.
Genoemd wordt de naam [naam 3] / [naam 4] . [naam 3] staat vermeld onder nummer 26. [naam 4] mogelijk onder nummer 22 of 23. Onduidelijk is over wie het gaat. Feit is dat het dossier geen concrete verklaring bevat. Het door de politie genoemde bedrag van EUR 390 kan niet herleid worden tot enige verklaring of proces-verbaal bevindingen.
De naam [naam 5] komt voor op de lijst onder nummer 9. Achter de naam staat het volgende:
"kocht enkele weken/2 x p.w. crack dealer was Marokkaans."
In de berekening wordt melding gemaakt van "paar maanden" en "12 wkn". Waar dit op is gebaseerd is volstrekt niet duidelijk. Dat zijn dealer Marokkaans was, maakt nog niet dat het dus ook cliënt was. Het bedrag van EUR 240 kan derhalve niet meegenomen worden.
De naam [naam 6] komt in het dossier wel voor (verklaring p. 26). Deze getuige is telefonisch gehoord. Zij verklaart verslaafd te zijn aan heroïne, cocaïne en methadon. Uit de vraagstelling van de politie blijkt niet duidelijk wat zij heeft gekocht. Bovendien wil getuige de vraag bij wie zij heeft gekocht niet beantwoorden. Op de vraag of zij student kent, verklaart zij: "vaag, de naam heb ik wel eens gehoord." Zij verklaart dus niet van wie zij heeft gekocht en wat precies. Ook verklaart zij niet concreet van student te hebben gekocht, voor zover dit cliënt zou zijn. De door de politie genoemde periode van 150 dagen is nergens op gebaseerd. Kortom het bedrag van EUR 2250,- kan niet worden meegenomen in de berekening.
De verklaring van [getuige 1] is te vaag en onbepaald om mee te kunnen nemen in de berekening. Tegenover de politie verklaart hij het volgende:
"ik heb in het verleden wel eens cocaïne gekocht van een dealer."
De politie heeft deze getuige bepaald niet goed bevraagd. Op de vraag hoelang getuige heeft gekocht (dus niet in welke periode precies), antwoordt hij:
"ik denk dat dit ongeveer een half jaar is."
Dit zegt enkel iets over de lengte van de periode en niet over welk halfjaar dit ging en of het ook daadwerkelijk ziet op de tenlastegelegde periode. Om die reden kan het bedrag van EUR 390,- niet worden meegenomen in de berekening.
Getuige [getuige 2] verklaart bij de politie over een periode van 7 jaar. De politie neemt in de berekening een periode van 20 weken tot uitgangspunt. Deze 20 weken of 20 keer worden in haar politieverklaring niet genoemd. Getuige is ook ten overstaande van de RHC gehoord. Daar verklaart zij dat zij sinds 13 mei 2016 niet meer gebruikt. Ook verklaart zij dat zij af en toe nog een slippertje heeft en een dealer had, maar dat dit iemand anders was (ene [naam 7]). Ook verklaart zij smsjes te hebben gekregen maar dat zij daar nooit op in is gegaan.
Kortom het bedrag van EUR 400 kan niet worden meegenomen in de berekening.
(...)
Totaal WVV
EUR 1260,-
De politierechter heeft de inkoopkosten op 50 % begroot. De politie heeft hiermee geen rekening gehouden. Er wordt enkel gesteld dat volgens enkele gebruikers de kwaliteit van de drugs “matig tot slecht” was. Daardoor zou het aannemelijk zijn dat er sprake is van het gebruik van versnijdingsmiddelen. Deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd en kan niet gebaseerd worden op de enkele verklaring getuige [getuige 2] . Dit is immers de enige gebruiker die iets zegt over de kwaliteit en is niet representatief voor de mening van alle gehoorde gebruikers.
Ik meen dus dat er geen enkele grond is om af te wijken van het door de politierechter gehanteerde percentage van 50% voor de inkoop.
Dat maakt dat het totaal aan WVV dient te worden geschat op:
EUR 630,-.”
2.2.4
Het hof heeft het vonnis onder meer wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel bevestigd.
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 359 lid 3 Sv, dat staat in de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
- Artikel 423 lid 1 Sv, dat staat in Titel II van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering:
“Het gerechtshof kan het vonnis hetzij geheel bevestigen, hetzij gedeeltelijk bevestigen en gedeeltelijk vernietigen, hetzij geheel vernietigen. Het gerechtshof bevestigt het vonnis geheel hetzij met gehele of gedeeltelijke overneming hetzij met aanvulling of verbetering van gronden. Ingeval het vonnis geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet het gerechtshof wat de rechtbank had behoren te doen, behoudens terugwijzing op grond van het tweede lid.”
- Artikel 511e lid 1, aanhef en onder a, Sv:
“Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
a. de rechtbank naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; (…).”
- Artikel 511f Sv:
“De rechter kan de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.”
- Artikel 511g Sv:
“1. Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld.
2. Titel II van het derde Boek is van overeenkomstige toepassing (...).”
2.4.1
Op grond van artikel 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Volgens artikel 511e lid 1 Sv (in eerste aanleg) en artikel 511g lid 2 Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel artikel 359 lid 3 Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak met voldoende nauwkeurigheid de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover die de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
2.4.2
Als de meervoudige kamer van het hof een mondeling vonnis bevestigt dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend en dat wat betreft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – in overeenstemming met de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcrt. 1996, 197) – verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is het hof niet gehouden de inhoud van die stukken alsnog in zijn uitspraak op te nemen. Uit de bewoordingen van artikel 359 lid 3 Sv volgt echter dat met zo’n opgave niet kan worden volstaan als op de terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de betrokkene of zijn raadsman de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is betwist en in verband daarmee gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering is bepleit.
2.5
Het hof heeft de uitspraak van de politierechter wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting bevestigd. De politierechter heeft in het vonnis volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv. De raadsman van de betrokkene heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep primair de afwijzing van de ontnemingsvordering en subsidiair matiging van de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bepleit. Het hof had het vonnis daarom alleen mogen bevestigen met de in artikel 423 lid 1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, bestaande uit de in artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen (vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026).
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2025.