Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de incidentele vordering tot voeging
4.Beslissing
12 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan over een incidentele vordering tot voeging in cassatie. De eisers, X en Y, hebben zich in het geding tussen de Christelijke Gemeente van Jehovah's Getuigen in Nederland (CGJG) en Z gevoegd. CGJG had eerder restricties opgelegd aan Z naar aanleiding van beschuldigingen van seksueel misbruik door Z, die in 1997 lid werd van de gemeente en van 2011 tot 2019 ouderling was. De zaak kwam voort uit een melding van Y over het misbruik van haar en haar zus X door Z in hun jeugd. De rechtbank had geoordeeld dat CGJG redelijk had gehandeld, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde dat CGJG onrechtmatig had gehandeld door Z als dader van kindermisbruik aan te merken. CGJG ging in cassatie tegen deze uitspraak. X en Y vorderden zich te mogen voegen aan de zijde van CGJG, omdat zij vreesden dat het hofbevel hen als slachtoffers zou kunnen schaden in hun reputatie binnen de gemeenschap. De Hoge Raad oordeelde dat de incidentele vordering tot voeging tijdig was ingesteld en heeft deze toegewezen. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd tot de uitspraak in de hoofdzaak, en de zaak is verwezen voor schriftelijke toelichting op 27 maart 2026.