ECLI:NL:HR:2025:1889

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
24/04078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over beplanting en kwalitatieve verplichtingen in notariële akte

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de hoogte van beplanting op hun percelen. Eisers, sinds januari 2020 eigenaar van het perceel [a-straat 7], hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De kern van het geschil betreft de uitleg van een kwalitatieve verplichting die in een notariële akte is opgenomen, waarin is vastgelegd dat een heg niet hoger mag zijn dan 1,50 meter. Eisers vorderen dat de beplanting op het perceel van verweerders, dat sinds januari 2019 in hun bezit is, wordt teruggebracht tot deze hoogte. De rechtbank heeft een deel van de vorderingen van eisers toegewezen, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de kosten van verwijdering van de beplanting voor rekening van eisers gesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van de kwalitatieve verplichting niet correct is toegepast door het hof, en dat de kosten van verwijdering niet op eisers mogen worden verhaald.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/04078
Datum12 december 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] ,
2. [eiseres 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
EISERS tot cassatie,
hierna: [eisers] ,
advocaten: M.J. van Basten Batenburg en M. van Tiel,
tegen
1. [verweerder 1] ,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: [verweerders] ,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/02/394023 / HA ZA 22-44 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2022 en 21 december 2022;
b. het arrest in de zaak 200.324.767/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2024.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.E. Bartels strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van [eisers] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] zijn sinds januari 2020 eigenaar van de woning en het perceel [a-straat 7] te [plaats] . Zij hebben dit perceel verkregen van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ).
(ii) [verweerders] zijn sinds januari 2019 eigenaar van het perceel [a-straat 1] . Zij hebben dit perceel verkregen van het echtpaar [betrokkenen 2 en 3] (hierna: [betrokkenen 2 en 3] ).
(iii) Het perceel [a-straat 7] grenst, evenals de percelen [a-straat 2] , [a-straat 3] en [a-straat 4] , aan de achterzijde aan perceel [a-straat 1] . De percelen [a-straat 2] , [a-straat 3] , [a-straat 4] en [a-straat 5] - [a-straat 7] werden bij notariële akte van 24 december 1993 door [betrokkenen 2 en 3] aan vier kopers, waaronder [betrokkene 4] (gehuwd met [betrokkene 1] ; hierna gezamenlijk: [betrokkenen 1 en 4] ), in eigendom overgedragen.
(iv) In de hiervoor onder (iii) bedoelde notariële akte is onder meer het volgende opgenomen:
“Partijen zijn voorts nog overeengekomen:
- (…)
- dat de kopers inspraak hebben omtrent de op het terrein van de verkopers te plaatsen bosschage ter afscheiding van de percelen, welke niet hoger mag opschieten dan eenhonderdvijftig centimeter.
KWALITATIEVE VERPLICHTING
Partijen komen tenslotte nog overeen:
De verkopers verbinden zich jegens de kopers er voor zorg te dragen dat de vorenbedoelde bosschage niet hoger zal worden dan eenhonderdvijftig centimeter, waartoe verkopers voor het tijdig snoeien hiervan zorg zullen dragen.
Deze verplichting zal overgaan op al degenen die het registergoed zullen verkrijgen, hetzij onder algemene titel, hetzij onder bijzondere titel.
Degenen die van de rechthebbenden een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen zijn eveneens aan de vorenbedoelde verplichting gebonden.
Voorzover bovenstaande niet als een kwalitatieve verplichting kan worden aangemerkt, dient een en ander als een deugdelijk kettingbeding aan de opvolgende eigenaren te worden opgelegd.”
(v) In de notariële akte waarbij het perceel [a-straat 1] door [betrokkenen 2 en 3] aan [verweerders] is geleverd zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“2a. Verkoper levert het Verkochte vrij van hypotheken, beslagen of inschrijvingen daarvan, maar met alle erfdienstbaarheden, zowel die ten nutte als die ten laste van het Verkochte, alle eventuele andere (beperkte) rechten en met alle kwalitatieve rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6:251 en 6:252 Burgerlijk Wetboek.
(…)
ONDERHOUD HEG AAN DE WEILAND ZIJDE
Verkoper en koper zijn mondeling overeengekomen dat de heg tussen het weiland en de buurpercelen door koper zal worden onderhouden. Dat wil zeggen aan de zijde van het weiland en dat de koper de heg op hoogte houdt.”
(vi) In de notariële akte waarbij het perceel [a-straat 7] door [betrokkene 1] aan [eisers] is geleverd, wordt als volgt naar de hiervoor onder (iv) weergegeven bepalingen uit de notariële akte van 24 december 1993 verwezen:
“BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochte bestaande bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar:
gemelde titel van aankomst, deel 4550 nummer 20, waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
“BIJZONDERE BEPALINGEN
Partijen zijn voorts nog overeengekomen:
- enzovoorts
- dat de kopers inspraak hebben omtrent de op het terrein van de verkopers te plaatsen bosschage ter afscheiding van de percelen, welke niet hoger mag opschieten dan eenhonderdvijftig centimeter.
KWALITATIEVE VERPLICHTING
Partijen komen tenslotte nog overeen:
De verkopers verbinden zich jegens de kopers er voor zorg te dragen dat de vorenbedoelde bosschage niet hoger zal worden dan eenhonderdvijftig centimeter, waartoe verkopers voor het tijdig snoeien hiervan zorg zullen dragen.
De verplichting zal overgaan op al degenen die het registergoed zullen verkrijgen hetzij onder algemene titel, hetzij onder bijzondere titel.
Degenen die van de rechthebbenden een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen zijn eveneens aan de vorenbedoelde verplichting gebonden. Voorzover bovenstaande niet als een kwalitatieve verplichting kan worden aangemerkt, dient een en ander als een deugdelijk kettingbeding aan de opvolgende eigenaren te worden opgelegd.””
(vii) In 1994 is op het perceel van [betrokkenen 2 en 3] als ‘bosschage’ een meidoornhaag geplaatst.
(viii) Door [betrokkenen 1 en 4] zijn vier essenbomen tegen (en/of tussen) de meidoornhaag geplaatst met toestemming van [betrokkenen 2 en 3]
(ix) In november 2020 hebben [verweerders] op hun perceel ( [a-straat 1] ) een nieuwe beukenhaag geplaatst achter de percelen [a-straat 2] , [a-straat 3] , [a-straat 4] en [a-straat 7] . Deze beukenhaag heeft achter het perceel van [eisers] een hoogte van 180 tot 200 centimeter. Achter de percelen [a-straat 2] , [a-straat 3] en [a-straat 4] heeft deze beukenhaag een hoogte van ongeveer 150 centimeter. Verder zijn in de beukenhaag achter het perceel van [eisers] negen wilgenbomen geplaatst.
(x) In november 2021 hebben [verweerders] een aantal van de wilgenbomen vervangen en twee wilgenbomen extra geplaatst, waardoor er in totaal elf wilgenbomen in de beukenhaag staan. [verweerders] hebben verder de beukenhaag drie meter uitgebreid naar de waterzijde.
2.2
In deze procedure vorderen [eisers] , voor zover in cassatie van belang, [verweerders] te gelasten (i) de aanwezige bosschage (de meidoornhaag) niet hoger te laten worden dan 150 centimeter, (ii) alle essenbomen inclusief uitlopers van de meidoornhaag, klimop en wilde lijsterbes te verwijderen en verwijderd te houden, (iii) de beukenhaag dusdanig te onderhouden dat deze niet hoger zal worden dan 150 centimeter, en (iv) de laatste drie meter van de beukenhaag te verwijderen en de in en naast de beukenhaag geplaatste wilgenbomen te verwijderen.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van [eisers] tot verwijdering van de essenbomen inclusief uitlopers van de meidoornhaag, klimop en wilde lijsterbes, en tot verwijdering van de laatste drie meter van de beukenhaag en de in en naast de beukenhaag geplaatste elf wilgenbomen, toegewezen. De overige vorderingen van [eisers] heeft de rechtbank afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank vernietigd en een aangepaste veroordeling ter zake van de essenbomen uitgesproken, die erop neerkomt dat de kosten van verwijdering van de essenbomen voor rekening van [eisers] komen. Verder heeft het hof de vordering tot verwijdering van de laatste drie meter van de beukenhaag en de in en naast de beukenhaag geplaatste wilgenbomen afgewezen. Voor het overige heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:

de meidoornhaag
(…)
3.3.3.
In verband met de vraag of de kwalitatieve verplichting die de partijen bij de overeenkomst in 1993 beoogden aan te gaan voldoet aan de vereisten van art. 6:252 BW, staat tussen partijen uitsluitend de vraag ter discussie of de overeengekomen verplichting voldoet aan het vereiste dat het moet gaan om een verplichting om iets te dulden of niet te doen. Het hof zal deze vraag onbesproken laten en er hierna veronderstellenderwijs van uitgaan dat sprake is van een kwalitatieve verplichting. Voor de beslissing ten aanzien van de meidoornhaag is de grondslag waarop de beslissing berust – kwalitatieve verplichting of beding met derdenwerking – niet relevant.
(…)
3.3.5.
Dan resteert de vraag of [eisers] op grond van de overeengekomen verplichting aanspraak kunnen maken op een haag die op geen enkel moment hoger is dan 150 cm dan wel die verplichting aldus moet worden begrepen dat de haag regelmatig wordt teruggesnoeid tot een maximale hoogte van 150 cm.
3.3.6.
Een kwalitatieve verplichting is een obligatoire verplichting, die moet worden uitgelegd naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en naar hetgeen zij te dien aanzien over en weer van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij geldt dat het in dit geval gaat om een in een notariële akte vastgelegde verplichting, waarbij het aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, en die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
Mede gelet op het feit dat het accent van een kwalitatieve verplichting is gelegen in een dulden of niet doen, hebben [eisers] naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd voor een andere uitleg van de verplichting dan door de rechtbank aan die – door de rechtbank als derdenbeding gekwalificeerde – verplichting is gegeven. [eisers] hebben in het bijzonder niets gesteld dat afbreuk kan doen aan het door de rechtbank tot uitgangspunt genomen oordeel dat van de eigenaar van de haag niet meer dan een eenmaal per jaar snoeien van de haag hoeft te worden gevergd. Zij hebben niet gesteld dat een meermalen, en zo ja, hoeveel malen, per jaar snoeien van een dergelijke haag gebruikelijk zou zijn en daarom van de eigenaar van een haag als de onderhavige zou mogen worden verlangd. Evenmin hebben zij de stelling van [verweerders] (…) betwist dat de meidoornhaag al ruim 25 jaar maar eenmaal per jaar werd teruggesnoeid.
(…)
de essenbomen
(…)
3.4.6.
De omstandigheid dat de essenbomen indertijd door de rechtsvoorgangers van [eisers] zelf zijn geplant en het feit dat de toenmalige eigenaren ervan zijn uitgegaan dat de bomen op perceel [a-straat 7] werden geplant, brengen naar het oordeel van het hof wel mee dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [verweerders] mogen verlangen dat zij de essenbomen op hun kosten verwijderen. Het hof zal de vordering van [eisers] slechts in zoverre toewijzen dat [verweerders] wordt bevolen om te gedogen dat de essenbomen voor rekening van [eisers] worden verwijderd.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.4.6) dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [verweerders] mogen verlangen dat zij de essenbomen op hun kosten verwijderen. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof met dit oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
3.1.2
Zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.6-3.7 hebben [eisers] aanvankelijk aangevoerd dat zij bereid zijn de kosten van verwijdering van de essenbomen voor hun rekening te nemen, maar hebben zij daarna hun eis gewijzigd. De gewijzigde eis ten aanzien van de essenbomen houdt in dat [eisers] vorderen om [verweerders] te gelasten alle essenbomen inclusief uitlopers van de meidoornhaag, klimop en wilde lijsterbes, die binnen twee meter vanaf de erfgrens tussen de percelen van [eisers] en [verweerders] staan, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom, met verlening van een machtiging op de voet van art. 3:299 BW aan [eisers] om zelf voor verwijdering zorg te dragen indien [verweerders] na het vollopen van de dwangsommen niet tot verwijdering zijn overgegaan, met veroordeling van [verweerders] de kosten voor verwijdering aan [eisers] te voldoen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de essenbomen deze gewijzigde vordering toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de essenbomen staan op het perceel van [verweerders] , binnen twee meter van de erfgrens als bedoeld in art. 5:42 BW, en dat [eiser 1] derhalve gerechtigd zijn om verwijdering van deze bomen te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van [verweerders] op verjaring van de vordering tot verwijdering en op afstand van recht verworpen.
3.1.3
In hoger beroep hebben [verweerders] de beslissing van de rechtbank ter zake van de essenbomen bestreden met grieven tegen de oordelen van de rechtbank dat de vordering tot verwijdering van de bomen niet is verjaard (grief III) en dat [eisers] geen afstand van recht hebben gedaan (grief IV). [verweerders] hebben in hun memorie van grieven niet aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van verwijdering van de essenbomen voor rekening van [verweerders] komen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10-3.11). Bij deze stand van zaken is het hof buiten het door de grieven ontsloten gebied getreden door te oordelen dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [verweerders] mogen verlangen dat zij de essenbomen op hun kosten verwijderen.
3.1.4
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht slaagt. De overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling.
3.2.1
Onderdeel 2 bestrijdt het oordeel van het hof (in rov. 3.3.5-3.3.6) over de uitleg van de in de notariële akte van 24 december 1993 vastgelegde verplichting om ervoor zorg te dragen dat de ‘bosschage’ (de hiervoor in 2.1 onder (vii) bedoelde meidoornhaag) niet hoger zal worden dan 150 centimeter. De onderdelen 2a en 2b klagen dat het hof bij dit oordeel de objectieve uitlegmaatstaf voor notariële akten heeft miskend en dat het hof, door in rov. 3.3.6 aansluiting te zoeken bij de stelling van [verweerders] dat de meidoornhaag al ruim 25 jaar eenmaal per jaar wordt teruggesnoeid, ten onrechte acht heeft geslagen op een omstandigheid die voor derden niet uit, of aan de hand van, de in de openbare registers ingeschreven akte kenbaar is.
3.2.2
Bij de uitleg van de hiervoor in 3.2.1 bedoelde verplichting uit de notariële akte van 24 december 1993 komt het hier aan – zoals het hof in rov. 3.3.6 terecht voorop heeft gesteld – op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht en die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. [3] Met deze objectieve uitlegmaatstaf is niet verenigbaar dat het hof de uitleg die het vervolgens in rov. 3.3.6 heeft gegeven aan de verplichting om ervoor zorg te dragen dat de ‘bosschage’ niet hoger zal worden dan 150 centimeter, mede heeft gebaseerd op omstandigheden die voor derden niet kenbaar zijn uit de in de openbare registers ingeschreven akte, waaronder de omstandigheid dat de meidoornhaag al ruim 25 jaar eenmaal per jaar wordt teruggesnoeid.
De onderdelen 2a en 2b zijn dus terecht voorgesteld. Onderdeel 2c behoeft geen behandeling.
3.3
Ook onderdeel 4 kan onbehandeld blijven.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 augustus 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerders] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
12 december 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:8652.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2508.
3.Vgl. o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, rov. 4.2.2.