Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak hebben de huurders, [de man] en [de vrouw], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 augustus 2024, waarin de ontbinding van hun huurovereenkomst en de ontruiming van de woonruimte zijn toegewezen. De huurders hebben hun beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam op 7 januari 2022 en de arresten van het hof van 28 februari 2023 en 13 augustus 2024. De Hoge Raad heeft de klachten van de huurders beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink was dat de huurders niet-ontvankelijk verklaard moesten worden in hun cassatieberoep tegen de kinderen, en dat het beroep tegen 3B Wonen verworpen moest worden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de huurders niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat het vonnis van de kantonrechter ten uitvoer kan worden gelegd na hernieuwde betekening. De huurders zijn verplicht tot ontruiming binnen drie maanden na betekening. Tevens zijn de huurders veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van 3B Wonen.