ECLI:NL:HR:2025:1899

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
24/03927
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bestuurders van een failliete stichting en eisen aan grieven in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van voormalig bestuurders van de Stichting Social Care 24/7, die op 24 april 2018 failliet werd verklaard. De eisers, voormalig bestuurders van de stichting, zijn door de curator aangesproken op grond van artikel 2:300a (oud) BW in verbinding met artikel 2:138 BW. De rechtbank Overijssel had eerder geoordeeld dat twee van de drie eisers aansprakelijk waren, terwijl de vordering tegen de derde eiser was afgewezen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en alle drie de eisers hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schulden van de stichting.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de eisen aan grieven in hoger beroep besproken. De eisers hadden in hun derde grief enkel verwezen naar hun eerdere stellingen in eerste aanleg, zonder deze voldoende te preciseren of te motiveren. Het hof had deze grief als onvoldoende gepreciseerd en gemotiveerd afgewezen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de eisers voldoende kenbaar hadden gemaakt tegen welk oordeel van de rechtbank hun grief zich richtte en op welke gronden zij betoogden dat het vonnis moest worden vernietigd. Het hof had derhalve een onjuiste rechtsopvatting gehanteerd.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is de curator veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de eisers zijn begroot op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03927
Datum12 december 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 1],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 2],
3. [eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiseres 3],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: J.W. de Jong,
tegen
Thomas Henricus Ignatius Maria PIERIK, handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Social Care 24/7,
kantoorhoudende te Zwolle,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de curator,
advocaat: J. de Jong van Lier.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/08/269819 HA ZA 21-337 van de rechtbank Overijssel van 16 februari 2022 en 20 juli 2022;
b. de arresten in de zaak 200.316.731/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2023 en 23 juli 2024.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 23 juli 2024 beroep in cassatie ingesteld.
De curator heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de curator toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van de curator heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten

2.1
Stichting Social Care 24/7 (hierna: de Stichting) is op 24 april 2018 failliet verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig. In deze procedure vordert de curator onder meer een verklaring voor recht dat [eisers] – als voormalig bestuurders dan wel feitelijk beleidsbepalers van de Stichting – aansprakelijk zijn op grond van onder meer art. 2:300a (oud) BW in verbinding met art. 2:138 BW, en veroordeling van [eisers] tot betaling van het tekort in het faillissement van de Stichting.
2.2
De rechtbank [1] heeft ten aanzien van [eiser 1] en [eiseres 3] voor recht verklaard dat zij aansprakelijk zijn op grond van art. 2:300a (oud) BW in verbinding met art. 2:138 BW en hen, kort gezegd, veroordeeld tot betaling aan de curator van een deel van de schulden in het faillissement van de Stichting, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen jegens [eiser 2] afgewezen.
2.3
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het heeft voor recht verklaard dat [eisers] aansprakelijk zijn als bedoeld in art. 2:300a (oud) BW in verbinding met art. 2:138 BW, en [eisers], kort gezegd, hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de curator van de schulden in het faillissement van de Stichting, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Het hof heeft hiertoe onder meer als volgt overwogen:
“3.19 De curator baseert zijn vordering tegen [eisers] allereerst op de aansprakelijkheid
van bestuurders van een stichting zoals bepaald in artikel 2:300a BW. Artikel 2:300a BW is
op 1 juli 2021 gewijzigd. [Voetnoot hof: Stb. 2020, 507 en 508.] Omdat de feiten in deze zaak zich ver voor de inwerkingtreding van de nieuwe wetsbepaling hebben voorgedaan, zal het hof uitgaan van de toen geldende tekst van artikel 2:300a BW. [Voetnoot hof: zie artikel XV lid 1 (overgangsbepaling) juncto artikel 29 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.]
3.2
Ingevolge artikel 2:300a BW (oud) is artikel 2:138 BW van overeenkomstige toepassing op een stichting die aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. In ovw 5.12 heeft de rechtbank overwogen dat daar in het geval van de stichting sprake van is en dat de vrijstelling van de heffing van die belasting voor zorginstellingen, zoals de stichting, daar niet aan afdoet. [eisers] komen daar met hun derde grief tegen op. Zij hebben in de toelichting op deze grief echter volstaan met een verwijzing naar wat zij daarover bij de rechtbank hebben aangevoerd en hebben vervolgens het hof om een herbeoordeling gevraagd van dit punt. [eisers] hebben daarmee niet uitgelegd of toegelicht waarom dat oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Aan zo’n grief gaat het hof dan ook als onvoldoende gepreciseerd en gemotiveerd voorbij. Artikel 2:138 BW is dan ook hier van toepassing. [Voetnoot hof: Grief III van [eisers] faalt.]”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.20) dat het voorbijgaat aan de derde grief van [eisers] als onvoldoende gepreciseerd en gemotiveerd. Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de eisen die (in een geval als dit) aan een grief moeten of mogen worden gesteld, althans dat onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd dat niet aan die eisen zou zijn voldaan.
3.2
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Die gronden moeten behoorlijk naar voren zijn gebracht in het geding, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij, welke laatste immers moet kunnen weten waartegen zij zich in de procedure in hoger beroep heeft te verweren. [3] Indien is volstaan met een verwijzing naar of herhaling van hetgeen in eerste aanleg is gesteld, hangt het af van de omstandigheden van het geval of aan deze eis is voldaan. [4]
3.3
De stukken van het geding, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5 tot en met 3.9, laten geen andere conclusie toe dan dat [eisers] voor de curator en de rechter voldoende kenbaar hebben gemaakt tegen welk oordeel van de rechtbank hun derde grief zich richt, en op welke gronden [eisers] in deze grief betogen dat het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd. Met zijn oordeel dat het hof voorbijgaat aan deze derde grief als onvoldoende gepreciseerd en gemotiveerd, heeft het hof dan ook hetzij hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen miskend, hetzij een oordeel gegeven dat in het licht van de stukken van het geding onbegrijpelijk is. Het middel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 juli 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de curator deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
12 december 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 20 juli 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2932.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4797.
3.Zie o.a. HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:970, rov. 3.1.2; HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:137, rov. 3.3.2.
4.Zie o.a. HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047, rov. 3.7.1; HR 18 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1298, rov. 3.6; HR 5 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AJ8236, rov. 3.2.