ECLI:NL:HR:2025:19

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
22/02130
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaar en aanwezig hebben van cocaïne in zakjes

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juni 2022. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor belediging van een politieambtenaar en het aanwezig hebben van cocaïne in zakjes in zijn garage. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de opgelegde taakstraf van twintig uren, er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02130
Datum7 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juni 2022, nummer 21-004454-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.R. Maarsingh, advocaat in Deventer, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van twintig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2025.