ECLI:NL:HR:2025:1901
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingaanslagen en immateriële schadevergoeding in de gemeente Waalwijk
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waalwijk. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 februari 2024, waarin het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De kwestie draait om belastingaanslagen die betrekking hebben op de Wet waardering onroerende zaken, alsook aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing, afvalstoffenheffing en hondenbelasting voor het jaar 2019. Belanghebbende heeft ook een verzoek ingediend voor vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om het College te veroordelen in de kosten van het principale beroep, maar heeft het College wel veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Hoge Raad heeft zowel het principale beroep in cassatie van belanghebbende als het incidentele beroep in cassatie van het College ongegrond verklaard, en de kostenveroordeling is in het voordeel van belanghebbende vastgesteld.