ECLI:NL:HR:2025:1902
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over dwangsom wegens niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juni 2024, nr. 23/81. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 22/2550) die betrekking had op een verzoek om toekenning van een dwangsom. Dit verzoek was ingediend omdat de gemeente Amsterdam niet tijdig uitspraak had gedaan op bezwaar betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2021.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft na het verstrijken van de termijn voor de motivering van het beroep in cassatie een aantal geschriften ingediend. De Hoge Raad heeft echter besloten om op deze stukken geen acht te slaan, in afwijking van het betoog van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat het niet nodig was om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.