ECLI:NL:HR:2025:1902

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
24/02833
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over dwangsom wegens niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juni 2024, nr. 23/81. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 22/2550) die betrekking had op een verzoek om toekenning van een dwangsom. Dit verzoek was ingediend omdat de gemeente Amsterdam niet tijdig uitspraak had gedaan op bezwaar betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2021.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft na het verstrijken van de termijn voor de motivering van het beroep in cassatie een aantal geschriften ingediend. De Hoge Raad heeft echter besloten om op deze stukken geen acht te slaan, in afwijking van het betoog van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat het niet nodig was om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/02833
Datum12 december 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juni 2024, nr. 23/81 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 22/2550) betreffende een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar betreffende een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2021 gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende een aantal geschriften ingediend. In afwijking van het betoog van belanghebbende, slaat de Hoge Raad op deze stukken geen acht.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.