ECLI:NL:HR:2025:1920

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
24/02145
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verkrachting van een 17-jarig meisje door een 18-jarige verdachte, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol en drugs in de woning van het slachtoffer is geweest. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof had moeten beslissen op de opmerking van de raadsman van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De raadsman had aangevoerd dat er sprake was van een forse overschrijding van deze termijn, aangezien het hoger beroep op 7 mei 2020 was ingesteld en het hof pas op 31 mei 2024 uitspraak deed. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een gemotiveerde beslissing had moeten nemen over deze overschrijding, wat in de uitspraak ontbrak. De Hoge Raad heeft vervolgens zelf de zaak afgedaan en vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met 1 maand. De uiteindelijke straf werd vastgesteld op 19 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02145
Datum16 december 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 mei 2024, nummer 21-001702-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat A.W. Syrier bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het verweer van de raadsman van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
3.2.1
Namens de verdachte is op 7 mei 2020 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 31 mei 2024 uitspraak heeft gedaan.
3.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2024 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“STRAFMAAT
(...) Daarnaast moet worden vastgesteld dat in hoger beroep sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en hebben de feiten meer dan vijf jaar geleden plaatsgevonden zonder dat de vertraging geheel op het conto van het in hoger beroep verrichte nader onderzoek kan worden geschreven.
De verdediging verzoekt u in verband met het bepaalde in art. 22b Sr de kortst mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, namelijk van 2 dagen aangevuld met een fors voorwaardelijk deel en maximaal toegestane werkstraf van in geval van een veroordeling voor beide feiten 480 uur.”
3.2.3
Volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte daar verder onder meer aangevoerd:
“Ook gelet op het lange tijdverloop in deze zaak verzoek ik u geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de twee dagen voorarrest.”
3.3
Gelet op wat de raadsman heeft aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, had het hof hierover een gemotiveerde beslissing moeten nemen. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
3.4
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze negentien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2025.