ECLI:NL:HR:2025:1932

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
23/01814
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplichtigheid aan witwassen en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2023. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een zaak van medeplichtigheid aan het medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 3.248.865. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar in hoger beroep werden er bewijsklachten ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen niet tot cassatie leidden, behalve het derde cassatiemiddel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01814
Datum16 december 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2023, nummer 23-000840-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat K. Canatan bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen over (de motivering van) het bewezenverklaarde.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2 en 3.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2025.